[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 30 november 2007, 07/634 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Simpelveld (hierna: college)
Datum uitspraak: 9 juli 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Op 19 maart 2008 heeft het college ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarop door appellante inhoudelijk is gereageerd.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2009. Appellante is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. H. Reit, werkzaam bij adviesbureau Reit B.V. te Nijverdal, en
mr. C.I.M. Janssen-Vluggen, werkzaam bij de gemeente Simpelveld.
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante was aanvankelijk in dienst bij de gemeente Simpelveld als [naam functie]. Na een reorganisatie is zij bij besluit van 9 december 2004 per 1 augustus 2004 geplaatst in de functie van [naam functie 2] - een functie met functieschaal 10 - en ingeschaald gebleven in schaal 9.
1.2. Tegen dit besluit heeft appellante bezwaar gemaakt, waarbij zij onder meer heeft verzocht om haar per 1 augustus 2004 in te schalen in schaal 10. Het college heeft dit bezwaar bij besluit van 28 juni 2006 ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 19 februari 2007 heeft de rechtbank Maastricht het beroep tegen dit besluit gegrond verklaard, dit besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Ter uitvoering van die uitspraak heeft het college op 24 april 2007 een nieuw besluit op bezwaar genomen, waarbij het bezwaar van appellante wederom ongegrond is verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 24 april 2007 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van die uitspraak. Hierbij heeft de rechtbank onder meer overwogen dat appellante haar functie op 1 augustus 2004 nog niet in volledige omvang uitoefende, omdat zij nog geen invulling gaf aan de taakstelling betreffende de strategische visievorming, een niveaubepalend element van de functie. Daarom was de rechtbank van oordeel dat het college appellante aanvankelijk niet ten onrechte in de aanloopschaal heeft geplaatst. Daarnaast heeft de rechtbank erop gewezen dat, gezien de bijlage bij het Sociaal Statuut van de gemeente Simpelveld, uiterlijk drie maanden na 1 augustus 2004 een eerste evaluatie door middel van een beoordeling had moeten plaatsvinden, wat is nagelaten. De rechtbank is in verband hiermee en gelet op artikel 6, tweede lid, van de Bezoldigingsregeling gemeente Simpelveld (hierna: Bezoldigingsregeling) tot de conclusie gekomen dat appellante uiterlijk drie maanden na 1 augustus 2004, dus per 1 november 2004, in functieschaal 10 had moeten worden ingedeeld.
3.1. Bij het in rubriek I genoemde besluit van 19 maart 2008 heeft het college aan de in de aangevallen uitspraak geformuleerde opdracht uitvoering gegeven en bepaald dat appellante met ingang van 1 november 2004 wordt ingeschaald in functieschaal 10, periodiek 9.
3.2. Aangezien met het besluit van 19 maart 2008 niet geheel aan het beroep van appellante tegemoet is gekomen, wordt het beroep van appellante op grond van de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede tegen dit besluit te zijn gericht. Appellante wil immers al per 1 augustus 2004 indeling in schaal 10.
4. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Bezoldigingsregeling kunnen burgemeester en wethouders de salarisschaal van de ambtenaar bepalen op die welke direct voorligt aan de salarisschaal die ingevolge functiewaardering voor de functie geldt, indien de ambtenaar bij benoeming in de functie nog niet volledig voldoet aan het minimaal noodzakelijke niveau voor de functie.
4.2. Het college stelt zich, zoals ter zitting van de Raad nader is toegelicht, op het standpunt dat appellante ten tijde van de benoeming nog niet voldeed aan het minimaal noodzakelijke niveau zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Bezoldigingsregeling. Hierbij heeft het college erop gewezen dat appellante in 2005, dus ná 1 augustus 2004, een cursus heeft gevolgd die specifiek was gericht op de uitoefening van de taken op het gebied van strategische visievorming. In dit verband heeft het college onweersproken gesteld dat deze cursus noodzakelijk was om de desbetreffende taken, die een niveau-bepalend element van de functie vormen, op adequate wijze uit te voeren. De Raad heeft geen aanleiding gevonden om dit standpunt voor onjuist te houden en is dan ook tot de conclusie gekomen dat het college appellante op 1 augustus 2004 terecht nog niet heeft ingeschaald in functieschaal 10.
5. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt en dat het beroep tegen het besluit van 19 maart 2008 ongegrond moet worden verklaard.
6. De Raad ziet tot slot geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Verklaart het beroep tegen het besluit van 19 maart 2008 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en J.Th. Wolleswinkel en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van K. Moaddine als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.