ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3956

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6699 AW + 09/919 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om extra aflopende vergoeding voor woon-werkverkeer na reorganisatie

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de afwijzing van een verzoek om een extra aflopende vergoeding voor woon-werkverkeer door een ambtenaar, betrokkene, die na een reorganisatie zijn standplaats had verplaatst. Betrokkene was voorheen werkzaam bij de [naam werkgever] in Meppel en woonde in Hoogeveen. Na de reorganisatie werd hij tewerkgesteld bij de dienst [naam dienst] in Assen. Hij verzocht om een extra vergoeding voor de reistijd, die volgens hem meer dan een uur per enkele reis bedroeg, maar dit verzoek werd afgewezen door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (appellant). De Raad heeft vastgesteld dat de reistijd per openbaar vervoer meer dan een uur bedraagt, terwijl de reistijd per auto slechts 25 minuten is. De Raad oordeelde dat de regeling voor de vergoeding expliciet verwijst naar de reistijd per openbaar vervoer en dat de Minister niet kon aantonen dat de regeling op een vergissing berustte. De rechtbank had eerder het besluit van de Minister vernietigd, en de Raad bevestigde deze uitspraak. De Raad oordeelde dat de Minister in de proceskosten van betrokkene moest worden veroordeeld tot een bedrag van € 644,-. De uitspraak bevestigt dat de regeling voor de extra vergoeding ook van toepassing is op de reistijd per openbaar vervoer, en niet alleen op de reistijd per auto.

Uitspraak

07/6699 AW en 09/919 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 23 oktober 2007, 07/177 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene),
en
appellant
Datum uitspraak: 9 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Op 15 januari 2008 heeft appellant ter uitvoering van de aangevallen uitspraak een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. van der Bent, werkzaam bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door
mr. G. M. Boerma, werkzaam bij ABVAKABO.
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene was werkzaam bij de [naam werkgever] met als standplaats Meppel. Hij woonde in Hoogeveen. Na een reorganisatie is hij met ingang van 1 juni 2005 tewerkgesteld bij de dienst [naam dienst], met aanwijzing van Assen als standplaats. Betrokkene heeft appellant onder meer verzocht hem in aan-merking te brengen voor een extra aflopende vergoeding voor woon-werkverkeer. Op dat verzoek is bij besluit van 28 februari 2006 afwijzend beslist. Het tegen deze afwijzing gemaakte bezwaar is bij besluit van 24 januari 2007 ongegrond verklaard. Daartoe is, kort samengevat, overwogen dat de enkelereisafstand Hoogeveen-Assen 34 kilometer bedraagt, terwijl de reistijd met eigen vervoer ongeveer 25 minuten is. Gelet op die reistijd voldoet betrokkene niet aan de voorwaarde dat de reistijd meer dan een uur moet bedragen.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het tegen het besluit van 24 januari 2007 door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard en is dat besluit vernietigd.
3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep naar voren hebben gebracht, overweegt de Raad als volgt.
4.1. Ingevolge artikel 11 van het Tijdelijk besluit sociaal flankerend beleid sector Rijk 2004 kan aan de ambtenaar die in het kader van een reorganisatie wordt verplaatst en daardoor voor het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling reiskosten heeft die uitgaan boven de vergoeding waarop hij krachtens het Verplaatsingskostenbesluit 1989 aanspraak heeft, een aflopende tegemoetkoming worden toegekend in de niet voor vergoeding in aanmerking komende kosten. Ter invulling van het bepaalde in dit artikel heeft appellant de Regeling extra aflopende vergoeding woon-werkverkeer LNV (hierna: regeling) vastgesteld, welke gold van 1 januari 2005 tot 1 januari 2008. Op grond van artikel 2 van de regeling heeft de medewerker aanspraak op een extra aflopende vergoeding woon-werkverkeer indien hij:
a. in het kader van een reorganisatie wordt verplaatst en
b. naar de nieuwe plaats van tewerkstelling een reistijd heeft van meer dan 1 uur enkele reis uitgaande van de route berekend met www.ovr.nl of een gebruikelijke routeplanner en
c. verder moet reizen dan vóór de verplaatsing en als gevolg daarvan meer kosten moet maken en
d. met eigen vervoer reist.
4.2. Vast staat dat betrokkene voldoet aan de voorwaarden genoemd onder a, c en d. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of betrokkene na zijn verplaatsing een reistijd heeft van meer dan een uur enkele reis. Volgens betrokkene moet voor de berekening daarvan uitgegaan worden van de reis afgelegd per openbaar vervoer, nu in de regeling wordt verwezen naar een website voor openbaar vervoer. Appellant heeft zich op het standpunt gesteld dat die verwijzing op een vergissing berust en dat uit de bedoeling van de regeling duidelijk blijkt dat uitgegaan moet worden van de reistijd per eigen (auto)vervoer. Niet in geschil is verder dat de reistijd van betrokkene per openbaar vervoer meer dan een uur bedraagt, terwijl de reis per auto in 25 minuten kan worden afgelegd.
4.3. De rechtbank heeft onvoldoende aanknopingpunten gevonden om appellant te volgen in zijn stelling dat de duur van de reistijd moet worden berekend met een routeplanner die uitgaat van vervoer per auto. De Raad sluit zich daarbij aan. Met de rechtbank kan worden vastgesteld dat de tekst van de hier aan de orde zijnde bepaling uitdrukkelijk verwijst naar een routeplanner voor openbaar vervoer. Dat moet dus als uitgangspunt gelden. Appellant heeft de Raad er niet van kunnen overtuigen dat niettemin zou zijn bedoeld aan te sluiten bij een routeplanner voor vervoer per auto, en dat sprake is van een verschrijving in de regeling.
4.4. Met appellant kan worden vastgesteld dat de regeling, zoals ook blijkt uit de bijbehorende circulaire van 6 juli 2005 (P&O/SIZ/2005-1721), alleen betrekking heeft op situaties waarin geen gebruik wordt gemaakt van openbaar vervoer. Als de medewerker van het openbaar vervoer gebruik maakt, worden immers de kosten volledig vergoed en is er geen reden voor een aflopende extra vergoeding. Anders dan namens appellant is betoogd, ziet de Raad in die omstandigheid geen doorslaggevend argument voor de stelling dat artikel 2 van de regeling niet kan zien op de reistijd met het openbaar vervoer.
4.5. De rechtbank heeft haar oordeel mede onderbouwd door te verwijzen naar een passage in de circulaire waarin de reistijd van meer dan een uur is gekoppeld aan een afstand van 20 kilometer of meer, hetgeen - aldus de rechtbank - de indruk doet ontstaan dat wordt uitgegaan van berekening van de reistijd per openbaar vervoer. De Raad kan dat onderschrijven en wijst bovendien op het in de circulaire onder paragraaf 3 gegeven voorbeeld 2, dat, naar het de Raad voorkomt, bij uitstek betrekking heeft op een situatie als waarin betrokkene is komen te verkeren. Waar in dat voorbeeld sprake is van een reisafstand van 51 kilometer, wordt een reistijd van meer dan een uur aangenomen, hetgeen bepaald niet wijst in de richting van berekening van die reistijd per auto.
5. Nu naar het oordeel van de Raad geen sprake is van een ongerijmde uitkomst van de letterlijke toepassing van de in het kader van flankerend beleid opgestelde regeling, volgt uit het vorenstaande dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen nieuwe besluit op bezwaar van 15 januari 2008 komt geheel aan de bezwaren van betrokkene tegemoet en zal om die reden niet in de beoordeling worden betrokken.
6. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding appellant op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 644,- aan kosten van rechtsbijstand.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Veroordeelt appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,-;
Bepaalt dat appellant een griffierecht van € 428,- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M. Lammerse.
HD