09/2921 WWB-VV
09/2922 WWB-VV
als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet op het verzoek om voorlopige voorziening van:
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Vught (hierna: verzoeker),
in verband met het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 26 maart 2009, 08/1227 (hierna: aangevallen uitspraak),
[betrokkenen], (hierna: betrokkenen),
Datum uitspraak: 20 juli 2009
Verzoeker heeft hoger beroep ingesteld tegen de aangevallen uitspraak.
Verzoeker heeft tevens een verzoek om voorlopige voorziening gedaan.
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de voorzieningenrechter naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1.1. Betrokkenen ontvangen vanaf 1 april 1998 bijstand, laatstelijk ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB), berekend naar de gehuwdennorm.
1.2. Bij besluit van 11 maart 2008 heeft verzoeker het besluit van 16 juli 2007, waarbij de bijstand van betrokkenen met ingang van 1 februari 2007 is ingetrokken, gehandhaafd. Aan dit besluit is ten grondslag gelegd dat betrokkenen geen melding hebben gemaakt van een aantal bankrekeningen, waarover zij en hun minderjarige kinderen beschikken. Tevens hebben betrokkenen onvoldoende inlichtingen verstrekt over de herkomst van de bedragen die gedurende de periode dat betrokkenen bijstand ontvingen op deze rekeningen zijn gestort. Als gevolg van deze schending van de op hen rustende inlichtingenverplichting ingevolge artikel 17, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) kan volgens verzoeker niet worden beoordeeld of betrokkenen recht hebben op een bijstandsuitkering.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over griffierecht en proceskosten - het beroep tegen het besluit van 11 maart 2008 gegrond verklaard, dat besluit wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vernietigd en verzoeker opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar tegen het besluit van 16 juli 2007 te nemen. Daartoe heeft de rechtbank - samengevat - overwogen dat het bestreden besluit een deugdelijke motivering ontbeert.
3. Verzoeker heeft verzocht om schorsing van de aangevallen uitspraak tot op het hoger beroep is beslist.
4. Naar aanleiding van dit verzoek overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb en artikel 21 van de Beroepswet kan, indien tegen een uitspraak van de rechtbank of van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Beroepswet hoger beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de Raad op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2. De voorzieningenrechter stelt voorop dat volgens vaste rechtspraak (zie onder meer de uitspraak van 2 december 2003, LJN AO0764) de mogelijkheid om hangende (hoger) beroep een verzoek om voorlopige voorziening te doen, niet is bedoeld om door middel van zogenoemde "kortsluiting" de behandeling van de hoofdzaak te bespoedigen. Indien van enig spoedeisend belang bij een voorlopige voorziening voorafgaand aan de uitspraak in de hoofdzaak geen sprake is, is daarin een grond gelegen om geen gebruik te maken van de in artikel 8:86, eerste lid, van de Awb neergelegde bevoegdheid onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, en het verzoek om voorlopige voorziening af te wijzen.
4.3. De voorzieningenrechter ziet in hetgeen door verzoeker is aangevoerd geen zodanig spoedeisend belang dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Niet gebleken is dat of waarom verzoeker geen uitvoering zou kunnen geven aan de aangevallen uitspraak. Indien verzoeker in afwachting van en onder voorbehoud van de uitkomst van het ingestelde hoger beroep besluit om na onderzoek opnieuw op het bezwaar te beslissen en de Raad, beslissende in de hoofdzaak, zou tot de slotsom komen dat het besluit van 11 maart 2008 in rechte stand kan houden, leidt dit tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak en tot vernietiging van het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit. De voorzieningenrechter tekent daarbij aan dat dit besluit slechts betrekking kan hebben op een korte, inmiddels afgesloten periode, aangezien met ingang van 15 november 2007 opnieuw algemene bijstand aan betrokkenen is toegekend.
4.4. Ook anderszins is de voorzieningenrechter niet gebleken van een voor verzoeker zo zwaarwegend belang dat behandeling van de bodemprocedure niet zou kunnen worden afgewacht.
4.5. Uit het voorgaande volgt dat het verzoek om een voorlopige voorziening kennelijk ongegrond is, zodat de voorzieningenrechter, gelet op artikel 8:83, derde lid, van de Awb, uitspraak kan doen zonder zitting.
5. Voor bepalingen omtrent proceskosten en griffierecht is geen aanleiding.
De voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep;
Wijst het verzoek om toepassing van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht af.
Deze uitspraak is gedaan door G.A.J. van den Hurk in tegenwoordigheid van P.E. Broekman als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 20 juli 2009.
(get.) G.A.J. van den Hurk.