ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3480

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1041 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van beoordelingsbesluit en salarisbesluit van ambtenaar

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zwolle-Lelystad. Appellante, werkzaam als ambtenaar, had hoger beroep ingesteld tegen de handhaving van haar beoordelingsbesluit, waarin haar functioneren over de periode van 1 september 2005 tot 1 september 2006 als 'onvoldoende' was beoordeeld. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de toetsingsmaatstaf onjuist had toegepast. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak en stelde vast dat de beoordeling niet op de juiste wijze was tot stand gekomen, omdat de teamleider als enige beoordelaar had gefunctioneerd, terwijl volgens het Beoordelingsvoorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985 in de regel meer dan één beoordelaar moet worden aangewezen. De Raad concludeerde dat de betrokkenheid van de beoordelingsautoriteit bij het begeleidingstraject het gebrek in de beoordeling niet heelt. De Raad vernietigde het bestreden besluit en het beoordelingsbesluit, en droeg de minister op om een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het salarisbesluit, dat appellante per 1 april 2007 haar jaarlijkse periodieke salarisverhoging had onthouden. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante, die in totaal € 1.309,50 bedroegen, en moest de minister het griffierecht van € 214,- vergoeden.

Uitspraak

08/1041 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 2 januari 2008, 07/827 (hierna: aangevallen uitspraak),
in de gedingen tussen:
appellante
en
de Minister van Financiën (hierna: minister)
Datum uitspraak: 9 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. V. Dolderman, advocaat te Nijkerk. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Q.A. Witsen Elias, [naam teamleider] en [P.], allen werkzaam bij het ministerie van Financiën.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Over het functioneren van appellante, destijds [functie], is door haar teamleider [naam teamleider] een beoordeling opgemaakt over de periode van 1 september 2005 tot 1 september 2006. Op 31 oktober 2006 is die beoordeling, met de samenvattende waardering “onvoldoende”, ongewijzigd vastgesteld (hierna: beoordelingsbesluit). Bij beslissing op bezwaar van 22 augustus 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de minister het (bij brief van 13 november 2006 bekendgemaakte) beoordelingsbesluit gehandhaafd.
1.2. Gelet op het resultaat van de vastgestelde beoordeling heeft de minister het besluit genomen appellante per 1 april 2007 haar jaarlijkse periodieke salarisverhoging te onthouden (hierna ook: salarisbesluit). Ook dit besluit is bij het bestreden besluit gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, voor zover hier van belang, het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Zij heeft tevens bepalingen gegeven betreffende de vergoeding aan appellante van proceskosten in beroep en van het griffierecht.
3. Naar aanleiding van de standpunten van partijen in hoger beroep overweegt de Raad als volgt.
3.1. De beoordeling.
3.1.1. De Raad stelt voorop dat de rechtbank het beroep tegen de (gehandhaafde) beoordeling op een onjuiste wijze heeft getoetst. Zij heeft immers niet alleen ten onrechte gesteld dat de vraag moet worden beantwoord “of het oordeel van de minister, gelet op alle feiten en omstandigheden, evident op onvoldoende gonden berust”, maar zij heeft ook in het geheel niet geoordeeld over, of beslist op de door appellante tegen de (totstandkoming van de) beoordeling gerichte grieven.
3.1.2. Met betrekking tot de toetsingsmaatstaf van de inhoud van een beoordeling volstaat de Raad met een verwijzing naar zijn vaste rechtspraak (CRvB 5 november 1998, LJN ZB7954 en TAR 1998, 191).
3.1.3. De grief van appellante dat de beoordeling niet had mogen worden opgemaakt door haar teamleider [naam teamleider] en zeker niet door hem als enige beoordelaar, treft doel. De Raad heeft, mede gelet op het verhandelde ter zitting en de daar door [naam teamleider] gegeven reactie dat er bij hem na een incident in 2004 iets was geknapt in zijn verhouding tot appellante, kunnen vaststellen dat er meer aan de hand was dan alleen een minder goede verstand-houding tussen beiden. Er was daarom alle reden, ook gelet op de bijzondere werkom-standigheden van appellante en het ingezette begeleidingstraject - dat op zichzelf positief gewaardeerd kan worden - om toepassing te geven aan artikel 3, tweede lid, van het Beoordelings-voorschrift Burgerlijk Rijkspersoneel 1985. Daarin is immers bepaald dat in de regel meer dan één beoordelaar wordt aangewezen. Aan dat voorschrift kan niet worden afgedaan door artikel 3, tweede lid, van het Beoordelingsvoorschrift Ministerie van Financiën 1999, in welke beleidsregel is bepaald dat in de regel één beoordelaar wordt aangewezen.
De omstandigheid dat de beoordelingsautoriteit die de beoordeling heeft vastgesteld, betrokken was bij het begeleidingstraject en op de hoogte was van (problemen bij) het functioneren van appellante, heelt dat gebrek niet. Voor zover de gemachtigde van de minister ter zitting heeft beoogd aan te geven dat de beoordelingsautoriteit betrokken was bij de beoordeling, leidt dat evenmin tot een ander oordeel. Hij kan immers niet als (mede) beoordelaar of informant worden aangemerkt. Het gebrek is evenmin op andere wijze gecompenseerd, nu bijvoorbeeld geen gebruik is gemaakt van (ook door appellante voor te stellen) informanten. Voor de reden dat in de rechtspraak belang wordt gehecht aan het naleven van de hoofdregel verwijst de Raad naar zijn uitspraken van 2 juni 2005, LJN AV2097 en TAR 2006, 32 en van 25 oktober 2007, LJN BB7441.
3.1.4. Het bestreden besluit kan dan ook, wat betreft de beoordeling, niet in stand worden gelaten. De Raad zal daarom dat besluit en de aangevallen uitspraak, in zoverre, vernietigen. Nu het gebrek niet (meer) bij een nieuwe beslissing op bezwaar kan worden hersteld, zal de Raad tevens het beoordelingsbesluit herroepen.
3.2. De periodieke salarisverhoging.
3.2.1. De (gehandhaafde) beslissing appellante per 1 april 2007 niet haar jaarlijkse periodieke salarisverhoging toe te kennen, is gebaseerd op de onder 3.1 besproken beoordeling. Uit hetgeen onder 3.1.4 is geconcludeerd, volgt dat die beoordeling niet (meer) kan dienen als grondslag voor die beslissing. Het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak kunnen ook in zoverre niet in stand blijven. De minister zal met inachtneming van deze uitspraak van de Raad opnieuw moeten beslissen op het bezwaar tegen het salarisbesluit. Daarbij zal tevens moeten worden beslist op het verzoek om vergoeding van de kosten van juridische bijstand in dat bezwaar.
4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de minister op grond van artikel 7:15 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 8:75 van die wet te veroordelen in de kosten van appellant in het bezwaar tegen het beoordelingsbesluit en van de kosten in hoger beroep. Deze worden begroot op € 1.288,- wegens kosten van juridische bijstand en € 21,50 wegens reiskosten, in totaal dus € 1.309,50.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is verklaard;
Verklaart het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Herroept het beoordelingsbesluit;
Draagt de minister op met inachtneming van de uitspraak van de Raad een nieuwe beslissing te nemen op het bezwaar tegen het salarisbesluit;
Veroordeelt de minister in de proceskosten tot een bedrag van € 1.309,50;
Bepaalt dat de minister van Financiën aan appellante het door haar in hoger beroep betaalde griffierecht van € 214,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.A.A.G. Vermeulen als voorzitter en K. Zeilemaker en A.J. Schaap als leden, in tegenwoordigheid van M. Lammerse als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2009.
(get.) H.A.A.G. Vermeulen.
(get.) M. Lammerse.
HD