[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank `s-Gravenhage van 12 december 2007, 06/10207,
(de aangevallen uitspraak)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 17 juli 2009
Namens appellant is hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft verweer gevoerd.
Het onderzoek ter zitting vond plaats op 5 juni 2009. Namens appellant is verschenen mr. J.M.M. Brouwer, advocaat te `s-Gravenhage. Namens het Uwv is verschenen mr. A.B. Vogt.
1. Het beroep richt zich tegen het ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 14 november 2006 door het Uwv bekend gemaakte besluit. Hierbij heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 3 mei 2006 tot de beëindiging van de WAO-uitkering van appellant met ingang van 1 mei 2006. Hieraan ligt ten grondslag dat de mate van de arbeidsongeschiktheid van appellant tot minder dan 15% is afgenomen.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
3.1. Appellant werkte als magazijnmedewerker en staakte dat werk wegens hartklachten. In verband hiermee is hem een WAO-uitkering toegekend naar een arbeidsongeschiktheid van 55-65%.
3.2. Op 10 oktober 2000 is appellant gedotterd. De verzekeringsarts ging bij zijn beoordeling in augustus 2001 in afwachting van informatie van de behandelend cardioloog er van uitgaat dat appellant maximaal 20 uur per week kon werken. In zijn brief van 12 juli 2001 laat de behandelend cardioloog weten dat met de gevolgde therapie het coronair systeem van appellant redelijk belastbaar is. Hij heeft echter angstklachten en hij volgt een revalidatieprogramma dat is gericht op angstreductie en conditieverbetering.
3.3. Bij de herbeoordeling in juli 2002 acht de verzekeringsarts appellant belastbaar voor lichte, vooral zittende werkzaamheden zonder hoge tijdsdruk in een rustige werkomgeving Mede uit preventieve overwegingen handhaaft hij de duurbeperking. Bij het heronderzoek, enkel op basis van schriftelijk informatie, in maart 2003 is uitgegaan van dezelfde belastbaarheid.
3.4. Op 25 januari 2006 heeft de verzekeringsarts appellant gezien op zijn spreekuur en hij concludeert dan voorlopig, in afwachting van informatie van de behandelend cardioloog dat de duurbeperking gehandhaafd moet blijven. Na ontvangst van de cardioloog, die spreekt van een bevredigende situatie na een dotterbehandeling, heeft de verzekeringsarts zijn opvatting bijgesteld: appellant kan maximaal 40 uur per week werken en overwerk moet worden afgeraden. De voor appellant geldende medische beperkingen heeft de verzekeringsarts neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts heeft op aandringen van appellant nadere informatie opgevraagd bij de behandelend cardioloog, maar deze niet verkregen. Desondanks onderschrijft hij de FML en hij heeft gemotiveerd waarom hij tot zijn oordeel kon komen zonder de gevraagde cardiologische informatie.
3.5. Aan de hand van de FML heeft de arbeidsdeskundige functies geselecteerd waarvan de belasting blijft binnen de grenzen van de in de FML aangegeven belastbaarheid. De (bezwaar-)arbeidsdeskundige heeft een toelichting gegeven op die aspecten waar de belasting in de functies de belastbaarheid schijnt te overtreffen.
4. In hoger beroep herhaalt appellant dat zijn medische beperkingen zijn onderschat. Het geschil tussen partijen spitst zich daarbij toe op het vervallen van de duurbeperking bij de beoordeling in januari 2005.
5. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet ontoereikend of onjuist is. Anders dan appellant heeft betoogd, is het vervallen van de duurbeperking door de verzekeringsarts wel gemotiveerd, namelijk door de verwijzing naar de gunstige gezondheidstoestand zoals beschreven door de behandelend cardioloog. Die motivering is voor de Raad overtuigend.
6. Anders dan appellant meent, heeft de bezwaarverzekeringsarts afdoende toegelicht dat hij een medisch verantwoorde beoordeling kon doen zonder nadere cardiologische informatie. De Raad tekent hierbij nog aan dat het hierop ziende betoog van appellant zijn actuele waarde heeft verloren nadat hij zelf alsnog in beroep de aanvullende informatie van de behandelende cardioloog had ingebracht. Die informatie werpt, zoals de bezwaarverzekeringsarts terecht heeft aangegeven, echter geen ander licht op de gezondheidstoestand van appellant.
6. Het Uwv heeft voldoende toegelicht dat de functies voor appellant geschikt zijn. Dat geldt ook voor het aspect van de werkomgeving. De FML vermeldt dat appellant is aangewezen op een rustige (niet drukke) werkomgeving. In het arbeidskundige rapport van 8 november 2006 is daar op in gegaan. De enkele omstandigheid dat de werkzaamheden in een grote bedrijfsruimte worden verricht, is -anders dan appellant aanvoert- onvoldoende om aan te nemen dat het werk in een drukke, hectische werkomgeving worden uitgevoerd. De Raad ziet aanleiding om de aangevallen uitspraak te bevestigen.
7. Voor een kostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen, uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2009.