ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3054
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en medische grondslag
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, waarin het beroep tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Het Uwv had op 5 december 2006 het bezwaar van appellante tegen een eerder besluit van 28 april 2006 ongegrond verklaard, waarbij haar WAO-uitkering, die was vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, met ingang van 26 juni 2006 werd ingetrokken. Appellante stelde dat haar lichamelijke en psychische klachten onvoldoende waren onderkend en dat zij als gevolg daarvan niet in staat was om arbeid te verrichten. Ze verwees naar een WAO-beoordeling van 9 oktober 2006, waaruit bleek dat zij voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt werd geacht.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het verzekeringsgeneeskundig onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad onderschreef de bevindingen van de bezwaarverzekeringsarts, die de belastbaarheid van appellante in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) had aangescherpt. De Raad vond geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de vastgestelde beperkingen en concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat er met verdergaande beperkingen rekening gehouden moest worden. De motivering van de functies die aan appellante waren geduid, werd ook als passend beoordeeld.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door R.C. Stam, in tegenwoordigheid van griffier R.L. Rijnen, en vond plaats op 17 juli 2009.