ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3027

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-88 AWBZ + 08-7261 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging indicatiebesluit zorgindicatie en vaststelling van zorguren

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 juni 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden. Het geschil betreft de indicatie van zorguren voor betrokkene, die lijdt aan een neurologische aandoening. De Raad heeft vastgesteld dat CIZ in haar indicatiebesluit van 18 december 2008 ten onrechte het aantal geïndiceerde uren voor persoonlijke verzorging en verpleging heeft vastgesteld. De Raad oordeelt dat de indicatie voor hulp bij drinken ten onrechte op vijf minuten per keer is vastgesteld, terwijl dit tien minuten per keer zou moeten zijn. Dit leidt tot een totale indicatie van 30 minuten per dag voor deze handeling. Daarnaast heeft de Raad geoordeeld dat CIZ geen tijd heeft geïndiceerd voor het klaarzetten van medicijnen, wat 20 minuten per dag zou moeten zijn, en voor de rectale toediening van medicijnen, wat tien minuten per week zou moeten zijn. De Raad concludeert dat de ingangsdatum van de zorg moet worden vastgesteld op 10 februari 2005 in plaats van 4 maart 2005. Het besluit van CIZ wordt vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft de indicatie voor de functies huishoudelijke verzorging, persoonlijke verzorging, verpleging, ondersteunende begeleiding en behandeling vastgesteld voor de periode van 10 februari 2005 tot 4 maart 2008.

Uitspraak

07/88 AWBZ + 08/7261 AWBZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
de Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ)
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 11 december 2006, 06/1952 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellante.
Datum uitspraak: 24 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
CIZ heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2008. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Benedictus en M.G.S. Ebbens, beiden werkzaam bij CIZ. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot].
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst. Bij brief van 17 november 2008 heeft de Raad CIZ verzocht om een aantal vragen te beantwoorden. Bij brief van 12 december 2008 heeft CIZ deze vragen beantwoord.
Bij brief van 18 december 2008 heeft CIZ de Raad een nader besluit van diezelfde datum doen toekomen.
Betrokkene heeft een nader verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting is hervat op 13 mei 2009. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Benedictus en M.G.S. Ebbens. Voor betrokkene is verschenen haar echtgenoot [naam echtgenoot].
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene heeft een neurologische aandoening met een zogeheten secundair progressief verloop dat wordt gekenmerkt door een geleidelijke achteruitgang van diverse functies. In verband met de hieruit voorvloeiende beperkingen is betrokkene bij besluit van 26 juli 2004 op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) over de periode van 9 augustus 2004 tot 9 augustus 2009 geïndiceerd voor de volgende functies:
- huishoudelijke verzorging, klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week);
- persoonlijke verzorging, klasse 6 (13 tot 15,9 uur per week);
- verpleging, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week);
- ondersteunende begeleiding algemeen, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week);
- verblijf langdurig, klasse 7 (zeven etmalen per week).
1.2. Betrokkene heeft de functie verblijf langdurig over de periode van 8 november 2004 tot 31 januari 2005 door opname in een verpleeghuis verzilverd.
1.3. Naar aanleiding van een verzoek om een herindicatie heeft CIZ betrokkene bij besluit van 23 maart 2005 op grond van het bepaalde bij en krachtens de AWBZ over de periode van 4 maart 2005 tot 4 maart 2008 geïndiceerd voor de volgende functies:
- huishoudelijke verzorging, klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week);
- persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week);
- verpleging, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week);
- ondersteunende begeleiding algemeen, klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week);
- behandeling algemeen.
1.4. Bij besluit van 7 juli 2006 heeft CIZ het tegen het besluit van 23 maart 2005 gemaakte bezwaar in zoverre gegrond verklaard dat betrokkene over de periode van
4 maart 2005 tot 4 maart 2008 geïndiceerd is voor de volgende functies:
- huishoudelijke verzorging, klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week);
- persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week) en additioneel 7 uur en
20 minuten;
- verpleging, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week);
- ondersteunende begeleiding algemeen, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week);
- behandeling algemeen.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met een bepaling omtrent griffierecht - het beroep tegen het besluit van 7 juli 2006 gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. De rechtbank heeft onder meer overwogen dat CIZ, gelet op het door haar gehanteerde protocol Normtijden Thuiszorg (hierna: Protocol), bij de functie persoonlijke verzorging het aantal normminuten dat voor betrokkene is geïndiceerd onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt. Met betrekking tot de functie verpleging heeft de rechtbank geoordeeld dat CIZ onvoldoende heeft gemotiveerd dat bij betrokkene sprake zou zijn van “niet complex” medicijngebruik. Ten aanzien van de ingangsdatum van de geïndiceerde zorg heeft de rechtbank overwogen dat CIZ onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de onderhavige aanvraag niet is aangemerkt als een aanvraag om herindicatie per 10 februari 2005.
3.1. CIZ heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
3.2. Bij besluit van 18 december 2008 heeft CIZ betrokkene op grond van het bepaalde bij en krachtens de AWBZ en met toepassing van het Protocol over de periode van
4 maart 2005 tot 4 maart 2008 geïndiceerd voor de volgende functies:
- huishoudelijke verzorging, klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week);
- persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week) en additioneel 6 uur;
- verpleging, klasse 4 (7 tot 9,9 uur per week);
- ondersteunende begeleiding algemeen, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week);
- behandeling algemeen.
Hiertoe heeft CIZ onder meer overwogen dat de totale berekende persoonlijke verzorging uitkomt op 260 minuten per dag. Dit komt neer op 30,3 uur per week. De totale zorg voor verpleging is berekend op 85 minuten per dag, wat neerkomt op negen uur en 55 minuten per week.
3.3. Naar aanleiding van het besluit van 18 december 2008 heeft betrokkene in haar verweerschrift gesteld dat zij voor meer uren persoonlijke verzorging en verpleging in aanmerking moet komen. Voorts heeft betrokkene gesteld dat al voor 4 maart 2005 contact is geweest met CIZ over een wijziging van de indicatie zodat de ingangsdatum van de indicatie op 10 februari 2005 gesteld moet worden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad stelt vast dat CIZ naar aanleiding van het verhandelde ter zitting van
5 november 2008 en naar aanleiding van de vraagstelling van de Raad aan CIZ niet langer vasthoudt aan haar besluit van 7 juli 2006 zodat dit besluit bij de aangevallen uitspraak terecht is vernietigd. Voor het besluit van 7 juli 2006 heeft CIZ het besluit van 18 december 2008 in de plaats gesteld. Aangezien met dit besluit niet volledig is tegemoet gekomen aan de bezwaren van betrokkene zal de Raad het besluit van 18 december 2008 met overeenkomstige toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) beoordelen.
4.2.1. Ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, voorzien burgemeester en wethouders erin dat in hun gemeente ten behoeve van de inwoners een onafhankelijk indicatieorgaan werkzaam is, dat kosteloos besluit of een inwoner is aangewezen op een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen vormen van zorg.
4.2.2. Artikel 9b, eerste lid, van de AWBZ bepaalt dat de aanspraak op zorg, aangewezen ingevolge artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ, slechts bestaat, indien en gedurende de periode waarvoor het bevoegde indicatieorgaan op een door de verzekerde ingediende aanvraag heeft besloten dat deze naar aard, inhoud en omvang op die zorg is aangewezen.
4.2.3. Ingevolge artikel 2 van het Zorgindicatiebesluit, zoals dit besluit luidde ten tijde in geding, worden als vormen van zorg als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de AWBZ onder meer aangewezen de zorg bedoeld in de artikelen 4 en 5 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit).
4.2.4. Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Besluit heeft de verzekerde, behoudens voor zover het zorg betreft die kan worden bekostigd op grond van een andere wettelijke regeling, aanspraak op:
(...)
b. persoonlijke verzorging als omschreven in artikel 4;
c. verpleging als omschreven in artikel 5;
(…).
4.2.5. Artikel 13, tweede lid, van het Zorgindicatiebesluit bepaalt dat in het indicatiebesluit wordt aangegeven met ingang van welke datum de zorgvrager op de geïndiceerde vorm of vormen van zorg is aangewezen.
4.3. Het geschil tussen partijen ziet uitsluitend op het aantal geïndiceerde uren zorg voor de functies persoonlijke verzorging en verpleging, en op de vraag of CIZ bij het indicatiebesluit van 18 december 2008 terecht de ingangsdatum van de geïndiceerde zorg op 4 maart 2005 heeft gesteld.
Persoonlijke verzorging
4.4. Met betrekking tot het aantal geïndiceerde uren voor de functie persoonlijke verzorging heeft betrokkene betoogd dat CIZ in het besluit van 18 december 2008 ten onrechte vijf minuten per keer voor hulp bij drinken heeft geïndiceerd. Volgens betrokkene moet voor deze handeling tien minuten per keer geïndiceerd worden nu het voor betrokkene niet mogelijk is om zelf haar beker vast te houden. CIZ heeft zich op het standpunt gesteld dat van de helft van de normtijd moet worden uitgegaan omdat het voor betrokkene mogelijk is om met een rietje te drinken waarbij er vanuit is gegaan dat betrokkene haar beker, nadat deze haar is aangereikt, zelf kan vasthouden.
4.5. Blijkens het indicatierapport van maart 2005, welk rapport tot stand is gekomen nadat onder meer een huisbezoek door indicatiesteller S. Visser is verricht, kan betrokkene met een rietje drinken maar is hierbij hulp noodzakelijk. Gelet op dit rapport kan de Raad CIZ niet volgen in haar standpunt dat betrokkene in staat is om zelf haar beker tijdens het drinken vast te houden. Dit betekent dat CIZ de indicatie voor hulp bij drinken ten onrechte heeft vastgesteld op vijf minuten per keer en dat uitgegaan moet worden van een tijdsnorm van tien minuten per keer. Nu betrokkene buiten de maaltijden om drie keer per dag geholpen moet worden bij het drinken dient voor deze handeling 30 minuten per dag in plaats van 15 minuten per dag geïndiceerd te worden.
4.6. Betrokkene heeft voorts gesteld dat voor de mondverzorging, die ’s avonds plaatsvindt, ten onrechte vijf minuten is geïndiceerd. Hiertoe heeft betrokkene aangevoerd dat geen sprake is van een samenvallende activiteit zodat hiervoor blijkens het Protocol tien minuten berekend moet worden. Dienaangaande overweegt de Raad dat in het Protocol bij de functie persoonlijke verzorging het uitgangspunt is neergelegd dat voor handelingen die in combinatie met wassen en aankleden worden uitgevoerd, vijf minuten per handeling bijgeteld kan worden in plaats van de normtijd van tien minuten. CIZ heeft betrokkene in het besluit van 18 december 2008 bij de avondzorg niet alleen geïndiceerd voor mondverzorging, maar ook voor uitkleden. Nu derhalve sprake is van handelingen die blijkens het Protocol in combinatie met elkaar kunnen worden uitgevoerd is de Raad van oordeel dat CIZ voor de mondverzorging ’s avonds terecht vijf minuten per dag heeft geïndiceerd.
4.7. Uit het onder 4.6 en 4.7 overwogene vloeit voort dat betrokkene in aanmerking dient te komen voor 275 minuten persoonlijke verzorging per dag. Dit komt neer op 32 uur en vijf minuten per week wat resulteert in klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week) met additioneel zeven uur en vijf minuten per week.
Verpleging
4.8. Met betrekking tot de in het besluit van 18 december 2008 geïndiceerde uren voor de functie verpleging heeft betrokkene in haar verweerschrift aangevoerd dat ten onrechte geen zorg voor het klaarzetten van haar medicijnen is geïndiceerd. CIZ heeft zich in het besluit van 18 december 2008 op het standpunt gesteld dat een apotheek de medicijnen voor de hele week in een daartoe bestemde doos of tray kan indelen, zodat sprake is van een voorliggende, algemeen gebruikelijke voorziening. Dienaangaande overweegt de Raad dat, zo de gestelde dienstverlening door een apotheek aangemerkt zou kunnen worden als een voorliggende, algemeen gebruikelijke voorziening, deze afwijzingsgrond in het geval van betrokkene haar niet tegengeworpen kan worden. CIZ heeft immers dit standpunt eerst in haar besluit van 18 december 2008 ingenomen en dit standpunt niet eerder kenbaar heeft gemaakt aan betrokkene. Het vorenstaande betekent dat, nu vast staat dat het voor betrokkene noodzakelijk is dat haar medicatie wordt klaargezet, over de periode in geding ten onrechte geen tijd voor deze zorgtaak is geïndiceerd. Aangezien het klaarzetten van de medicijnen dagelijks moet gebeuren dient hiervoor ingevolge de in het Protocol gegeven tijdsnorm 20 minuten per dag geïndiceerd te worden.
4.9. Betrokkene kan zich voorts niet verenigen met het feit dat geen tijd voor het rectaal toedienen van medicijnen is geïndiceerd. In het besluit van 18 december 2008 heeft CIZ hiertoe overwogen dat deze handeling binnen de dagelijks toegekende 20 minuten ten behoeve van de orale toediening van medicijnen behoort te vallen. Daarover overweegt de Raad dat de orale toediening van medicijnen en de rectale toediening van medicijnen in het Protocol aangemerkt zijn als twee aparte zorghandelingen, waarbij voor de orale toediening vijf minuten per keer en voor de rectale toediening tien minuten per keer is berekend. Het Protocol biedt geen grondslag voor het standpunt van CIZ dat de rectale toediening van medicijnen binnen de voor de orale toediening van medicijnen berekende tijd kan plaatsvinden. CIZ heeft derhalve ten onrechte geen tijd geïndiceerd voor de rectale toediening van medicijnen. Nu deze handeling blijkens de gedingstukken eens per week plaatsvindt dient hiervoor ingevolge het Protocol tien minuten per week geïndiceerd te worden.
4.10. Uit het onder 4.9 en 4.10 overwogene vloeit voort dat betrokkene in aanmerking komt voor 106,4 minuten verpleging per dag. Dit komt neer op 12 uur en 25 minuten per week wat resulteert in klasse 5 (10 tot 12,9 uur per week).
Ingangsdatum
4.11. Met betrekking tot de ingangsdatum van de indicatie heeft CIZ zich op het standpunt gesteld dat betrokkene eerst op 4 maart 2005 een verzoek om herindicatie heeft ingediend zodat in het besluit van 18 december 2008 aansluiting is gezocht bij die datum. De Raad is uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting van 13 mei 2009 gebleken dat namens betrokkene reeds in november 2004 bij CIZ een aanvraag is ingediend om het indicatiebesluit van 26 juli 2004 te herzien. Voorts is uit de gedingstukken, waaronder het verslag van de hoorzitting in bezwaar, en het verhandelde ter zitting gebleken dat betrokkene met deze aanvraag een herindicatie van de geïndiceerde zorg per 10 februari 2005 heeft beoogd. Hiervan uitgaande is de Raad van oordeel dat in de gegeven omstandigheden de ingangsdatum 10 februari 2005 moet zijn. Derhalve is ten onrechte de ingangsdatum in het besluit van 18 december 2008 gesteld op 4 maart 2005.
Conclusie
4.12. Op grond van het onder 4.4 tot en met 4.11 overwogene concludeert de Raad dat het besluit van 18 december 2008 wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb in zijn geheel moet worden vernietigd. In dit verband wijst de Raad naar zijn uitspraak van 28 november 2007, LJN BB9311, waarin is geoordeeld dat een indicatiebesluit een en ondeelbaar is.
4.13. De Raad ziet, op grond van de stukken, aanleiding om met toepassing van
artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. Aan betrokkene wordt over de periode van 10 februari 2005 tot 4 maart 2008 een indicatie toegekend voor de volgende functies:
- huishoudelijke verzorging, klasse 2 (2 tot 3,9 uur per week);
- persoonlijke verzorging, klasse 8 (20 tot 24,9 uur per week) en additioneel 7 uur en
5 minuten;
- verpleging, klasse 5 (10 tot 12,9 uur per week);
- ondersteunende begeleiding algemeen, klasse 3 (4 tot 6,9 uur per week);
- behandeling algemeen.
4.14. De Raad ziet ten slotte geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, nu niet is gebleken dat proceskosten zijn gemaakt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 18 december 2008 gegrond;
Vernietigt het besluit van 18 december 2008;
Bepaalt dat betrokkene over de periode van 10 februari 2005 tot 4 maart 2008 geïndiceerd is voor de functies huishoudelijke verzorging, klasse 2; persoonlijke verzorging, klasse 8 en additioneel 7 uur en 5 minuten; verpleging, klasse 5; ondersteunende begeleiding algemeen, klasse 3; behandeling algemeen;
Bepaalt dat van CIZ een griffierecht van € 422,-- wordt geheven.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en M.I. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is
uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) C. de Blaeij.
IJ