ECLI:NL:CRVB:2009:BJ3026

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1547 WVG + 08-6576 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en toekenning van vervoersvoorzieningen in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten

In deze zaak gaat het om de toekenning van een vervoersvoorziening in de vorm van de TaxiPlus Wvg-pas aan betrokkene, die beperkingen ondervindt door ziekten en gebreken. Betrokkene had op 14 december 2006 een aanvraag ingediend voor een hoog persoonlijk kilometerbudget (PKB) bij appellant, Argonaut Advies B.V. Het besluit van 9 mei 2007, waarin deze aanvraag werd afgewezen, werd door de Centrale Raad van Beroep beoordeeld. De Raad stelde vast dat het besluit onbevoegd was genomen, omdat het Indicatiebureau niet gemandateerd was om namens appellant te beslissen. De rechtbank had dit bevoegdheidsgebrek niet onderkend, waardoor de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking kwam.

De Raad vernietigde het besluit van 9 mei 2007 en verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond. Appellant had zich ter zitting inhoudelijk achter het besluit van 9 mei 2007 gesteld, en de Raad overwoog dat er geen aanleiding was om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De Raad concludeerde dat appellant, op basis van de medische gegevens van betrokkene, terecht had besloten dat er geen lichamelijk onderzoek nodig was. De Raad oordeelde dat de eerdere besluiten van appellant, inclusief het besluit van 7 maart 2008, vernietigd moesten worden, omdat de grondslag voor deze besluiten was komen te ontvallen. De uitspraak benadrukt het belang van mandaat en de noodzaak van zorgvuldig onderzoek bij aanvragen voor voorzieningen op basis van de Wvg.

Uitspraak

08/1547 WVG + 08/6576 WVG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
Argonaut Advies B.V. (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 25 januari 2008, 07/626 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
[Betrokkene], wonende te [woonplaats], (hierna: betrokkene)
en
appellant
Datum uitspraak: 24 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft geen verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 oktober 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.P. Matze, advocaat te ’s-Gravenhage. Betrokkene heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. Kort-Schenk, werkzaam bij Stichting Univé Rechtshulp te Assen.
Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde nader onderzoek te doen naar het eerst ter zitting genoemde besluit van appellant van 7 maart 2008.
Bij brief van 18 november 2008 heeft de Raad aan partijen kenbaar gemaakt dat hij vooralsnog besloten heeft om bij de behandeling van het onderhavige geding tevens een oordeel te geven over het besluit van 7 maart 2008.
Het onderzoek ter zitting is voortgezet op 13 mei 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Matze en S.J. Heemstra, werkzaam als arts bij appellant. Betrokkene is -met voorafgaand bericht- niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1. Betrokkene, geboren in 1936, ondervindt ten gevolge van ziekten en gebreken beperkingen op het gebied van het vervoer buitenshuis en heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Stadskanaal bij besluit van 31 augustus 2004 aan betrokkene op grond van het bepaalde bij en krachtens de Wet voorzieningen gehandicapten (hierna: Wvg) een vervoersvoorziening toegekend in de vorm van de TaxiPlus Wvg-pas.
1.2. Betrokkene heeft op 14 december 2006 bij appellant een voorziening aangevraagd in de vorm van een hoog persoonlijk kilometer budget (hierna: PKB).
1.3. Naar aanleiding van de aanvraag van betrokkene heeft C. Kuijpers, arts bij appellant, op 19 januari 2007 zijn onderzoeksbevindingen neergelegd in een rapportage indicatiestelling hoog PKB. In deze rapportage is aangegeven dat ondanks de aandoening en beperkingen van betrokkene, toch van betrokkene wordt verwacht dat zij in staat is om, al dan niet met behulp assistentieverlening door Valys of de NS, zich naar de trein te begeven, in het treinportaal te verblijven en in de trein te stappen. Er bestaat geen medische of ergonomische indicatie voor een hoog PKB.
1.4. Bij besluit van 30 januari 2007 heeft appellant de aanvraag van betrokkene afgewezen.
1.5. Naar aanleiding van het bezwaar van betrokkene heeft J. Biersteker, verzekeringsarts bij appellant, op 23 april 2007 zijn onderzoeksbevindingen neergelegd in een Advies Commissie voor bezwaarschriften indicatiestelling hoog persoonlijk kilometerbudget.
In dit advies is aangegeven dat er geen sprake is van een uitzonderlijke situatie die afwijking van de criteria in het door appellant gehanteerde protocol inzake de afhandeling van indicatie aanvragen hoog persoonlijk kilometerbudget Bovenregionaal Vervoer Gehandicapten (hierna: Protocol) rechtvaardigt. Er zijn geen medische en ergonomische redenen om van het eerdere advies af te wijken.
1.6. Bij besluit van 9 mei 2007 heeft appellant, onder verwijzing naar het advies van
J. Biersteker, het bezwaar van betrokkene tegen het besluit van 30 januari 2007 ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - met bepalingen over het griffierecht en proceskosten - het beroep tegen het besluit van 9 mei 2007 gegrond verklaard. Hiertoe is geoordeeld dat het door appellant uitgevoerde onderzoek volstrekt ontoereikend is.
Uit een oogpunt van zorgvuldigheid dient een medisch oordeel over beperkingen in elk geval te worden gebaseerd op zelfstandig lichamelijk onderzoek. Dat heeft in dit geval niet plaatsgevonden. Het besluit van 9 mei 2007 wordt wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) vernietigd.
3. Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Kort samengevat is aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het door appellant uitgevoerde onderzoek volstrekt ontoereikend is. Indien de problematiek van de aanvrager voldoende blijkt uit de (medische) gegevens, vindt er geen persoonlijk onderzoek plaats. Appellant heeft niet de plicht om betrokkene in persoon te zien en te onderzoeken. Ingevolge het Protocol kan Argonaut er om haar moverende redenen voor kiezen om de aanvrager in persoon te zien. Voorts betwist appellant de door betrokkene bij haar aanvraag aangegeven medische aandoeningen niet. Het heeft derhalve geen zin om betrokkene te onderzoeken omdat dan enkel bevestigd wordt wat niet door appellant wordt ontkend.
3.1. Ter uitvoering van de aangevallen uitspraak heeft appellant bij besluit van 7 maart 2008 het besluit van 30 januari 2007 heroverwogen. Na betrokkene lichamelijk te hebben onderzocht, heeft appellant besloten dat er geen medische of ergonomische redenen zijn om van het eerdere besluit van 9 mei 2007 af te wijken. Er is geen sprake van een uitzonderlijke situatie die afwijking van de criteria in het Protocol rechtvaardigt.
4. De Raad zal eerst de aangevallen uitspraak beoordelen.
4.1. De Raad stelt vast dat het besluit van 9 mei 2007 blijkens de ondertekening namens het Indicatiebureau is genomen door H.V. Hoogduin. Ingevolge het Protocol neemt appellant beslissingen op verzoeken om toekenning van een hoog PKB. Mede gelet op de gedingstukken kan uit hetgeen de gemachtigde van appellant daarover ter zitting heeft opgemerkt, niet anders worden afgeleid dan dat het Indicatiebureau ten tijde van het nemen van het besluit van 9 mei 2007 niet door appellant was gemandateerd om namens hem op het bezwaarschrift van betrokkene te beslissen. Ook ter zitting er naar gevraagd, heeft appellant geen mandaatbesluit getoond. Dit betekent dat het besluit van 9 mei 2007 onbevoegd is genomen. De Raad is van oordeel dat voornoemd bevoegdheidsgebrek niet is hersteld. Nu de rechtbank dit niet heeft onderkend, komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking.
4.2. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad het besluit van 9 mei 2007 vernietigen en het beroep tegen dit besluit gegrond verklaren.
4.3. Nu appellant zich ter zitting inhoudelijk achter het besluit van 9 mei 2007 heeft gesteld, zal de Raad bezien of er aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
4.4. De Raad overweegt daarover als volgt.
4.5. De Raad stelt, naar hij reeds eerder heeft overwogen, voorop dat de in het Protocol neergelegde - en door de Staatssecretaris goedgekeurde - toekenningscriteria het door appellant bij de indicatiestelling toe te passen beleidskader vormen. Op grond van het Protocol komen voor een hoog PKB alleen die gehandicapten in aanmerking, die daarvoor zijn geïndiceerd. Een indicatie voor een hoog PKB wordt alleen gegeven aan gehandicapten die wegens ergonomische belemmeringen, dan wel chronische medische beperkingen, niet met de trein kunnen reizen (en die zelf geen alternatief voor taxivervoer hebben). Van ergonomische belemmeringen is sprake als de gehandicapte gebruik moet maken van een scootmobiel of een rolstoel waarvan gewicht en/of maatvoering in combinatie met de betrokken aanvrager zodanig is, dat deze de grenzen van de mogelijkheid van assistentieverlening door NS Reizigers overschrijdt. Van chronische medische beperkingen is sprake als door persoonsgebonden medische beperkingen van chronische aard, vanuit strikt medische optiek, de betrokkene niet in staat is om met de trein te reizen. In het Protocol is voorts opgenomen dat bij de indicatiestelling geen rekening wordt gehouden met omgevingsgebonden factoren, zoals de bereikbaarheid en toegankelijkheid van stations en perrons en de mogelijkheid van assistentieverlening door NS Reizigers.
4.6. Uit het Protocol vloeit, voor zover hier van belang, voort dat appellant dient te beoordelen of er chronische medische beperkingen zijn die de aanvrager verhinderen gebruik te maken van de trein. Ingevolge artikel 3:2 van de Awb dient appellant de daarvoor benodigde gegevens te vergaren. Artikel 4:2, tweede lid, van de Awb brengt mee dat zij daarvoor, binnen redelijke grenzen, een beroep kan doen op de aanvrager. Noch het Protocol noch enige rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel brengt mee dat deze beoordeling uitsluitend mag geschieden nadat de keuringsarts lichamelijk onderzoek heeft verricht. Indien appellant naar aanleiding van de aanvraag van de betrokkene op basis van de aanwezige medische gegevens zich een voldoende duidelijk beeld kan vormen over de beperkingen ten aanzien van het reizen per trein, kan - zonder dat dit leidt tot de conclusie dat sprake is van strijd met artikel 3:2 van de Awb - worden
afgezien van een een lichamelijk onderzoek.
4.7. Naar het oordeel van de Raad heeft appellant zich, mede gelet op de inhoud van de geding-stukken, terecht op het standpunt gesteld dat van een zodanige situatie in het geval van betrokkene sprake is. Appellant mocht zich op grond van de door betrokkene bij de aanvraag aangegeven klachten en bijgevoegde verklaringen van behandelend artsen op het standpunt stellen dat haar medische beperkingen in voldoende mate konden worden vastgesteld en dat om die reden geen na-der lichamelijk onderzoek behoefde plaats te vinden.
5. De Raad komt tot de slotsom dat het hoger beroep doel treft en dat de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, behoudens de bepalingen met betrekking tot proceskosten en griffierecht. De rechtsgevolgen van het besluit van 9 mei 2007 kunnen in stand blijven.
6. De Raad overweegt met betrekking tot het besluit van 7 maart 2008 ambtshalve het volgende.
6.1. Nu het hoger beroep doel treft, stelt de Raad vast dat de grondslag van het ter uitvoering van de aangevallen uitspraak genomen besluit van 7 maart 2008 is komen te ontvallen. Het besluit van 7 maart 2008 dient te worden vernietigd.
7. In het voorgaande ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens de bepalingen met betrekking tot proceskosten en griffierecht;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 9 mei 2007 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand blijven;
Vernietigt het besluit van 7 maart 2008.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en M.I. ’t Hooft als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009.
(get.) R.M. van Male.
(get.) C. de Blaeij.
RB