ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2969

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
30 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-4846 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep inzake medisch onderzoek bijstandsverlening

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 30 juni 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die bijstand ontvangt op grond van de Wet werk en bijstand (WWB). Het geschil betrof de verplichting van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam om appellant te laten onderzoeken door een medisch deskundige. Appellant had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 7 november 2005, waarin het College aangaf dat advies zou worden ingewonnen bij een arts om te bepalen of appellant medisch geschikt was voor werk. De rechtbank had in een eerdere uitspraak geoordeeld dat het College niet in redelijkheid deze verplichting aan appellant kon opleggen en had het besluit van 15 mei 2006 vernietigd, voor zover het betrekking had op de medische adviesaanvraag.

Appellant heeft hoger beroep ingesteld, maar de Raad heeft vastgesteld dat het geschil dat voorlag bij de rechtbank uitsluitend het medisch onderzoek betrof. Aangezien appellant in de procedure bij de rechtbank al in het gelijk was gesteld, was er voor hem geen procesbelang meer in het hoger beroep. De Raad oordeelde dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moest worden verklaard, omdat het resultaat dat appellant nastreefde al was bereikt. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met N.J. van Vulpen-Grootjans als voorzitter en R. Kooper en W.F. Claessens als leden, in aanwezigheid van griffier N.L.E.M. Bynoe. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

07/4846 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 4 juli 2007, 06/2650
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam
(hierna: College).
Datum uitspraak: 30 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 mei 2009. Appellant is in persoon verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. H.H. Nicolai, werkzaam bij de gemeente Rotterdam.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant ontvangt bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Het College heeft appellant bij besluit van 7 november 2005, voor zover hier van belang, medegedeeld dat advies zal worden ingewonnen bij de arts van het Arbeidsmedisch toetsbedrijf, ten einde vast te stellen in hoeverre hij medisch gezien geschikt is voor werk in dienstbetrekking.
1.3. Bij besluit van 15 mei 2006 heeft het College het tegen het besluit van 7 november 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat het geschil zich toespitst op de vraag of het College aan appellant de verplichting heeft kunnen opleggen zich door een medisch deskundige te laten onderzoeken. De rechtbank oordeelde dat het College daartoe niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten. Op grond hiervan heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 15 mei 2006 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd voor zover daarin het besluit van 7 november 2005 tot een medische adviesaanvraag is gehandhaafd en laatstgenoemd besluit in zoverre herroepen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad ziet zich, ambtshalve, gesteld voor de vraag of appellant voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is er sprake van voldoende procesbelang indien het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het instellen van (hoger) beroep nastreeft, ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2. In zijn hoger beroepschrift heeft appellant tot uitdrukking gebracht dat de aangevallen uitspraak niet veel oplost voor hem, omdat het onderliggende conflict, te weten het schenden van afspraken en dossiermanipulaties, door deze uitspraak niet wordt weggenomen. Appellant wil daar helderheid over krijgen en heeft in dat kader - uitvoerig - al zijn inzichten, intenties en drijfveren voorgelegd aan de Raad. Daarnaast is appellant het niet eens met de overweging van de rechtbank die ziet op het niet horen in bezwaar.
4.3. De Raad stelt vast dat het geschil dat voorlag bij de rechtbank uitsluitend het aan appellant in het vooruitzicht gestelde medisch onderzoek betrof. Appellant is in dat geschil in het gelijk gesteld, in die zin dat het door hem in bezwaar bestreden besluit van 7 november 2005, voor zover het handelt over dat onderzoek, is herroepen. Dit betekent dat appellant reeds in de procedure bij de rechtbank het voor hem maximaal te bereiken resultaat heeft bereikt, namelijk dat het door het College beoogde medisch onderzoek van de baan was. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, maakt dit niet anders.
4.4. Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen is de Raad van oordeel dat er voor appellant thans geen sprake meer is van procesbelang in de hiervoor omschreven zin. Het hoger beroep van appellant dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep van appellant niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door N.J. van Vulpen- Grootjans als voorzitter en R. Kooper en W.F. Claessens als leden, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 30 juni 2009.
(get.) N.J. van Vulpen- Grootjans.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
E.L.S.