ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2942

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3621 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging van de ongewijzigde voortzetting van WAO-uitkering na hoger beroep

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) betreffende de voortzetting van haar WAO-uitkering. Appellante, die sinds 16 juli 2001 een WAO-uitkering ontvangt in verband met rug- en psychische klachten, heeft in hoger beroep betoogd dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, ten onrechte in verschillende bestandscodes zijn opgenomen en dat zij ongeschikt is voor deze functies vanwege het vereiste werktempo en concentratie. De Raad heeft echter geoordeeld dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante in staat is de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen, mede op basis van aanvullende rapportages van bezwaararbeidskundige Thoen en bezwaarverzekeringsarts Koek. De Raad heeft de grieven van appellante verworpen en de overwegingen van de rechtbank onderschreven, waarbij werd benadrukt dat er geen medische stukken zijn ingebracht die het standpunt van appellante onderbouwen. De Raad heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak van de rechtbank dient te worden bevestigd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, met G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in aanwezigheid van griffier A.L. de Gier. De beslissing is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

08/3621 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 23 mei 2008, 06/1558
(hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.H. Klijnstra hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2009. Appellante is verschenen bij gemachtigde mr. Klijnstra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.H.A.H. Smithuijsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan appellante is in verband met rugklachten en psychische klachten vanaf 16 juli 2001 een WAO-uitkering toegekend berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 27 maart 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv - beslissende op bezwaar - de WAO-uitkering ongewijzigd voortgezet.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. De rechtbank heeft de door haar benoemde deskundige psychiater H.N. Dijkstra gevolgd in zijn conclusie dat appellante op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) verdergaand beperkt had moet worden geacht en is van oordeel dat de medische grondslag van het bestreden besluit onjuist is. Naar aanleiding van de rapportage van psychiater Dijkstra van 2 augustus 2007 en diens aanvullende rapportage van 7 november 2007 heeft bezwaarverzekeringsarts W.M. Koek de FML op 17 maart 2008 gewijzigd en zijn de aan de schatting ten grondslag gelegde functies opnieuw beoordeeld. Door bezwaararbeidskundige P. Thoen en bezwaarverzekeringsarts Koek is in de rapportages van 16 maart 2006 en 17 maart 2008 naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd toegelicht dat de functies geschikt zijn voor appellante. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de functies productiemedewerker textiel, geen kleding (sbc-code 272043) en productiemedewerker confectie, kleermaken (sbc-code 272042) niet zijn aan te merken als één functie, nu deze functies op wezenlijke onderdelen van taakuitvoering en functiebelasting van elkaar verschillen. De rechtbank is gekomen tot de conclusie dat de belastbaarheid van appellante alsnog juist is weergegeven in de FML van 17 maart 2008, de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit juist is en het Uwv de mate van arbeidongeschiktheid van appellante terecht en op goede gronden ongewijzigd heeft vastgesteld op 15 tot 25%.
3. Appellante heeft in hoger beroep haar standpunt herhaald dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies productiemedewerker textiel, geen kleding, productiemedewerker confectie, kleermaken en textielproductenmaker (sbc-code 111160) nagenoeg met elkaar overeenkomen en derhalve ten onrechte in verschillende bestandcodes zijn opgenomen. Daarnaast acht appellante zich ongeschikt voor deze functies en voor de functie inpakster koekjes (sbc-code 111190) vanwege het hoge werktempo en de vereiste concentratie.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Namens appellante zijn geen medische stukken ingebracht die haar standpunt onderbouwen en de gemachtigde van appellante heeft ter zitting van 24 april 2009 aangegeven dat zij de medische grieven niet langer handhaaft.
4.3. De Raad is van oordeel dat de rechtbank de grieven van appellante die zien op de geschiktheid van de geduide functies afdoende heeft besproken en genoegzaam heeft gemotiveerd waarom deze grieven niet slagen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank volledig. Ten aanzien van de functie inpakker is door de bezwaararbeidskundige gemotiveerd aangegeven dat er sprake is van routinematig bandgebonden werk met een normaal tempo waarbij een enkelvoudige taak wordt uitgevoerd. Daarnaast heeft de bezwaarverzekeringsarts gemotiveerd aangegeven dat er geen beperkingen bestaan ten aanzien van taken waarbij appellante niet hoeft na te denken, die geen bijzondere aandacht vragen en een normaal tempo hebben. Dit standpunt wordt mede ondersteund door de conclusie van psychiater Dijkstra dat er geen stoornis bestaat ten aanzien van het basaal motorisch tempo. De Raad is dan ook van oordeel dat het Uwv zich, mede gelet op de aanvullende rapportages van 22 september 2008 van bezwaararbeidskundige Thoen en 23 september 2008 van bezwaarverzekeringsarts Koek, terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante op de in geding zijnde datum in staat kan worden geacht de aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen.
4.4. De grief van appellante dat de functies productiemedewerker textiel, geen kleding, productiemedewerker confectie, kleermaken en textielproductenmaker ten onrechte in verschillende bestandscodes zijn opgenomen slaagt naar het oordeel van de Raad niet. Hetgeen door appellante is aangevoerd geeft onvoldoende aanleiding om het standpunt dat de functies niet naast elkaar als bedoeld in artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten kunnen worden gebruikt, te volgen. De Raad onderschrijft overweging 15 van de rechtbank en verwijst daarnaast naar zijn uitspraak van 17 april 2009 (LJN BI1730).
4.5. Uit het hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.L. de Gier.
EV