De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 4 december 2007, 06/1147 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 10 juli 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft J.R. Beukema, werkzaam bij Juricon Adviesgroep b.v., gevestigd te Assen, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2009. Appellant was vertegenwoordigd door J.A. Klaver. Betrokkene is verschenen bij gemachtigde J.R. Beukema.
1.1. Betrokkene is werkzaam geweest als administratief medewerkster voor 38 uur per week bij recreatiepark de Huttenheugte b.v.
1.2. In verband met na een verkeersongeval ontstane klachten is aan haar met ingang van 20 september 2001 een WAO-uitkering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3. Bij besluit van 29 augustus 2006 (bestreden besluit) heeft appellant, beslissende op bezwaar, de herziening van de uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35% per 3 januari 2006, gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen dat besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat appellant een nieuw besluit op het bezwaar van betrokkene moet nemen. De rechtbank heeft verwezen naar het neuropsychologische onderzoek van 25 april 2006, van psycholoog
drs. M.H. Krijgsveld, verbonden aan het Whiplash Instituut Nederland (WIN) en geoordeeld dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) geen reële weergave is van de beperkingen van betrokkene. De beperking ‘sneller afgeleid’ is volgens de rechtbank niet in de juiste rubriek ondergebracht en het ‘concentreren van de aandacht’ is volgens de rechtbank onvoldoende beperkt geacht. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat het laten vervallen van de medische urenbeperking van betrokkene onvoldoende is gemotiveerd. Tevens is naar het oordeel van de rechtbank de bijzondere belasting die is aangegeven bij de items 1.9.7 (deadlines) en 1.9.8. (handelingstempo) op de FML, onvoldoende toegelicht ten aanzien van de voor betrokkene geschikt geachte functies productiemedewerker metaal en elektro-industrie (sbc-code 111171) en wikkelaar, samensteller elektronische apparatuur (sbc-code 267050).
3.1. Appellant heeft daartegen aangevoerd dat met de beperkingen van betrokkene voldoende rekening is gehouden in de FML en dat de belasting van de functies valt binnen de belastbaarheid van betrokkene. Volgens appellant is door de verzekeringsarts op goede gronden aangenomen dat betrokkene zich 30 minuten (aaneen) kan concentreren. De bevindingen in het neuropsychologische rapport van het WIN zijn volgens appellant geconstateerd in een geïsoleerde testomgeving en het functioneren in de dagelijkse praktijk laat een ander beeld zien.
3.2. Namens betrokkene is in verweer aangevoerd dat haar beperkingen zoals aangegeven in het neuropsychologische onderzoek van het WIN onvoldoende worden verwoord in de FML. Ter onderbouwing van dit standpunt is een neurologisch belastbaarheidsonderzoek overgelegd van neuroloog J.U.R. Niewold van 1 april 2009, waarin is geconcludeerd dat de situatie van betrokkene op 3 januari 2006 niet wezenlijk verschilt ten opzichte van de situatie op 3 juli 2002 en een urenbeperking nog steeds noodzakelijk is. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van vastgestelde beperkingen voor arbeid welke passen in het logisch en consistent geheel van de ervaren en geobjectiveerde klachten.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. De Raad stelt voorop dat in de arbeidsongeschiktheidswetgeving, waaronder artikel 18 van de WAO, is bepaald dat arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebreken, zwangerschap of bevalling niet in staat is met arbeid te verdienen hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring met arbeid gewoonlijk verdienen. Naar vaste rechtspraak van de Raad dient dit artikel aldus uitgelegd te worden dat slechts sprake is van arbeidsongeschiktheid als een verzekerde op medische gronden naar objectieve maatstaven gemeten de in aanmerking komende arbeid niet kan of mag verrichten. Voorts is in de jurisprudentie van de Raad tot uitdrukking gebracht dat in bijzondere gevallen kan worden aangenomen dat aan laatstgenoemde eis is voldaan, ook al is niet geheel duidelijk aan welke ziekte of gebrek het onvermogen om arbeid te verrichten valt toe te schrijven. In die bijzondere gevallen stelt de Raad dan wel als (minimum)eis dat bij de (onafhankelijke) medische deskundigen een vrijwel eenduidige, consistente en naar behoren medisch gemotiveerde en verantwoorde opvatting bestaat dat de verzekerde als gevolg van ziekte of gebrek niet in staat is de desbetreffende arbeid te verrichten.
4.3. In de uitspraak van 9 januari 2009 (LJN BG9847) heeft de Raad geoordeeld dat bij een neuropsychologisch onderzoek cognitieve tekorten kunnen worden vastgesteld, maar dat deze tekorten in een medisch-specialistisch rapport herleid dienen te worden naar medisch vastgestelde stoornissen. De Raad is van oordeel dat van een neuroloog kan worden gevergd dat hij de zijns inziens voor betrokkene geldende beperkingen nauwkeurig omschrijft en enige onderbouwing van en inzicht in de door hem vastgestelde stoornissen geeft.
4.4.1. De Raad is van oordeel dat de rapporten van het WIN en neuroloog Niewold geen onderbouwing geven als bedoeld onder 4.3. Volgens het neuropsychologische rapport van het WIN heeft betrokkene last van stevig persisterende somatische -en cognitieve klachten en vermoeidheid en objectiveert het onderzoek verscheidene cognitieve deficiënties op het gebied van zowel geheugen als aandacht. Volgens neuroloog Niewold objectiveert het neuropsychologische onderzoek van het WIN duidelijk cognitieve functiestoornissen, is de belastbaarheid van betrokkene op de FML iets te beperkt weergegeven en is er onveranderd een urenbeperking van toepassing. Nu het rapport van Niewold en het rapport van het WIN voor een onderbouwing van de vastgestelde stoornissen naar het neuropsychologische onderzoek verwijzen, bieden die beide rapporten onvoldoende onderbouwing van en onvoldoende inzicht in de medisch vastgestelde stoornissen en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor betrokkene. Daarnaast komen de onderzoeksbevindingen van het rapport van het WIN – zonder dat hiervoor een deugdelijke verklaring wordt gegeven – niet overeen met de bevindingen van een neuropsychologisch functie-onderzoek van 17 juli 2001 van neuropsycholoog J. Hordijk. In dit rapport wordt aangegeven dat de aandacht goed te trekken en vast te houden was en betrokkene zich kon afsluiten voor prikkels van buitenaf.
4.4.2. Bezwaarverzekeringsarts G.J. Dreijer heeft naar het oordeel van de Raad voldoende rekening gehouden met de beperkingen van betrokkene in de FML van 4 juli 2006 door betrokkene geschikt te achten voor gestructureerd eenvoudig werk zonder extreme productie-eisen waarbij zij van houding moet kunnen wisselen en niet zwaar hoeft te tillen. De items 1.1 (concentreren van de aandacht), 2.1 (verdelen van de aandacht) en 3.1 (herinneren) op de FML zijn daarnaast ongewijzigd overgenomen van een FML van 3 juli 2002 en er zijn naar het oordeel van de Raad geen aanwijzingen dat deze beperkingen van betrokkene zijn toegenomen. Het dagverhaal van betrokkene in het neuropsychologische onderzoek van het WIN laat geen verslechtering zien van de belastbaarheid van betrokkene. Daarnaast is naar het oordeel van de Raad door appellant gemotiveerd aangegeven dat betrokkene in staat is om 38 uur per week arbeid te verrichten als rekening wordt gehouden met haar beperkingen.
4.5. Ten aanzien van de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit is de Raad van oordeel dat door bezwaararbeidskundige J. Langebeeke in diens rapport van 25 augustus 2006 voldoende inzichtelijk is onderbouwd dat betrokkene de aan de schatting ten grondslag gelegde functies kan vervullen. Deze heeft gemotiveerd aangegeven dat er sprake is van eenvoudige routinematige arbeid, waarbij noch sprake is van een voortdurend appel op de aandachtsconcentratie noch sprake is van het verdelen van de aandacht over meerdere informatiebronnen. De items 1.9.7 (veelvuldige deadlines) en 1.9.8 (hoog handelingstempo) zijn in de rapportage van 25 oktober 2006 door de bezwaararbeidskundige naar het oordeel van de Raad voldoende toegelicht.
4.6. Hetgeen is overwogen in 4.2 tot en met 4.5 leidt de Raad tot het oordeel dat het hoger beroep slaagt en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Nu het bestreden besluit op een juiste medische en arbeidskundige grondslag rust, dient vervolgens het beroep tegen dat besluit ongegrond te worden verklaard.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 29 augustus 2006 ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.