ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2872

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6829 WAJONG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering Wajong-uitkering op basis van onvoldoende medische en arbeidskundige grondslag

In deze zaak gaat het om de weigering van een Wajong-uitkering aan appellant, die op 8 september 2005 een uitkering had aangevraagd met als ingangsdatum 24 december 1998. Appellant, geboren in 1980, had de diagnose Autisme Spectrum Stoornis (ASS) gekregen en stelde dat hij hierdoor nooit normaal zou kunnen functioneren in de maatschappij. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) weigerde de uitkering op basis van een rapport van verzekeringsarts G.F. Breuker, die concludeerde dat appellant minder dan 25% arbeidsongeschikt was. De rechtbank Leeuwarden bevestigde deze beslissing, waarbij zij de rapportage van psychiater E. van Altena als onvoldoende beschouwde om de belastbaarheid van appellant aan te passen. De rechtbank oordeelde dat de bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers terecht had geconcludeerd dat de toekomstverwachtingen van Van Altena speculatief waren.

Appellant ging in hoger beroep, waarbij hij aanvoerde dat de expertise van Van Altena leidde tot andere bevindingen over zijn belastbaarheid. Hij betwistte ook de geschiktheid van de functies die hem werden voorgehouden. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde echter het oordeel van de rechtbank en de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen. De Raad oordeelde dat appellant met zijn beperkingen in staat geacht kan worden om de geselecteerde functies te vervullen. Het hoger beroep werd afgewezen, en de Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend.

Uitspraak

07/6829 WAJONG
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 5 november 2007, 06/1765 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. P. Rijnsburger, advocaat bij Rechtshulp Advocaten Noord, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Rijnsburger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door P.J. Langius.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Aan de aangevallen uitspraak ontleent de Raad de volgende feiten en omstandigheden.
1.2. Appellant, geboren [in] 1980, heeft op 8 september 2005 een uitkering inzake de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jongehandicapten (Wajong) aangevraagd met als ingangsdatum 24 december 1998. Hij heeft daarbij aangegeven dat onlangs bij hem de diagnose Autisme Spectrum Stoornis (ASS) vastgesteld is, dat deze ziekte aangeboren is en dat hij hierdoor nooit normaal zal kunnen functioneren in de maatschappij.
1.3. Bij besluit van 2 februari 2006 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor een Wajong-uitkering omdat hij minder dan 25% arbeidsongeschikt is. Het Uwv heeft dit besluit gebaseerd op een rapport van verzekeringsarts G.F. Breuker. Voor zijn beoordeling van de arbeidsbeperkingen van appellant heeft de verzekeringsarts psychiater B.M. Klop-de Vries, die de diagnose bij appellant gesteld had, geraadpleegd. De psychiater meldt dat appellant naar haar doorverwezen is met angst- en spanningsklachten. Tevens is sprake van volledig vastlopen in zijn studie, waarbij hij, na het behalen van zijn VWO-diploma, geen vooruitgang meer heeft kunnen boeken. De psychiater meldt dat er uitgebreide diagnostiek heeft plaatsgevonden middels een anamnese, ontwikkelingsonderzoek, systeemonderzoek en psychologisch onderzoek. Er is sprake van veel spanningsklachten en onvermogen zich in het contact met anderen adequaat uit te drukken. Voorts problemen met het samenwerken met anderen en een ernstig concentratie- en aansturingsprobleem. De symptomen passen volgens de psychiater heel wel binnen een ASS. Het is echter moeilijk deze diagnose met zekerheid te stellen omdat er weinig, en dan milde, symptomen zijn geweest voor zijn 12e levensjaar. Toch loopt hij door bovengenoemde klachten vast in zijn leven en zijn ze dermate ernstig, dat dit rechtvaardigt om hem wel te beschouwen als iemand met een ASS. Ook milde symptomen kunnen volgens de psychiater tot ernstige beperkingen leiden en deze beperkingen - traagheid, rigiditeit, moeite in de omgang met anderen en snel overprikkeld raken - moeten als blijvend worden gezien. De behandeling bestaat in eerste instantie uit psycho-educatie ten aanzien van zijn beperkingen en mogelijkheden. Daarnaast praktische ondersteuning door middel van een coach.
1.4. De verzekeringsarts heeft vervolgens in zijn rapport van 10 januari 2006 vermeld dat op basis van de anamnese, de onderzoeksbevindingen en de aanvullende medische informatie van de psychiater het aannemelijk is dat er beperkingen van de belastbaarheid bestaan met betrekking tot het persoonlijk en sociaal functioneren ten gevolge van de vastgestelde stoornis. Er zijn echter volgens de verzekeringsarts, in tegenstelling tot de mening van belanghebbende, geen medische gronden hem op basis van een uitzonderingscategorie volledig arbeidsongeschikt te achten of dusdanige beperkingen te stellen dat het zelfstandig verrichten van passende arbeid uitgesloten zou moeten worden. De verzekeringsarts heeft een Functionele Mogelijkheden Lijst opgesteld. Vervolgens zijn drie voorbeeldfuncties geselecteerd waarmee appellant ondanks zijn beperkingen inkomen kan verwerven.
1.5. Bij bestreden besluit van 13 juni 2006 heeft het Uwv het door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
2.1. In beroep heeft appellant ter onderbouwing van zijn standpunt dat zijn medische beperkingen zijn onderschat een rapport van psychiater E. van Altena van 29 januari 2007 in geding gebracht. Deze stelde onder meer de diagnose syndroom van Asperger. Volgens deze arts heeft appellant jarenlang een façade opgehouden. Hij deed het voorkomen alsof het redelijk met hem ging uit angst om naar een psychiater te moeten gaan. Het beeld dat appellant tegenover Van Altena heeft geschetst is sterk gewijzigd ten opzichte van het beeld dat hij toonde ten tijde van de intakeprocedure bij psychiater Klop-de Vries. Toen hield hij nog vast aan zijn routine en het bagatelliseren van zijn klachten. Voorts was Van Altena van oordeel dat de psychopathologie van appellant de komende jaren alleen nog maar zou toenemen.
2.2. De rechtbank kon zich vinden in het standpunt van het Uwv dat in de rapportage van psychiater Van Altena onvoldoende aanknopingspunten te vinden zijn om nader onderzoek te doen en de belastbaarheid van appellant aan te passen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft bezwaarverzekeringsarts G.W. Egbers terecht geconcludeerd dat Van Altena met name toekomstverwachtingen schetst, die bovendien speculatief zijn.
2.3. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich verenigen met de door het Uwv vastgestelde medische en arbeidskundige grondslag.
3.1. Appellant is van die uitspraak in hoger beroep gekomen. Hij heeft daartoe aangevoerd dat de expertise van Van Altena leidt tot heel andere bevindingen ten aanzien van zijn belastbaarheid dan die zijn vastgesteld door de (bezwaar)verzekeringsartsen van het Uwv. Het oordeel van de rechtbank over de waarde van de expertise met betrekking tot het geschil is volgens appellant onvoldoende gemotiveerd.
3.2. Van de zijde van appellant is voorts aangevoerd dat de motivering van de geschiktheid van de functies onvoldoende is te achten. Appellant is beperkt in zijn handelingstempo. Voorts is in eerste instantie een beoordeling uitgevoerd op basis van het CBBS. Naderhand is dit omgezet in een FIS waarbij nieuwe functies aan de beoordeling ten grondslag zijn gelegd, welke zelfs niet in lijn der geduide functies ten tijde van het primaire onderzoek liggen. In strijd met de jurisprudentie van de Raad zijn deze functies noch mondeling noch schriftelijk aan appellant meegedeeld.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Met de rechtbank en met overname van haar overwegingen ziet de Raad geen reden om de bevindingen van de (bezwaar)verzekeringsartsen met betrekking tot de klachten van appellant en de daaruit voortvloeiende beperkingen voor onjuist te houden. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het expertiserapport van Van Altena.
4.3. Bezwaararbeidsdeskundige J. Langius heeft voorts in zijn rapport van 5 maart 2007 genoegzaam gemotiveerd waarom aan de verzekeringsgeneeskundige rapporten niet ontleend kan worden dat appellant beperkt wordt geacht in zijn handelingstempo.
4.4. Aan de in hoger beroep van de zijde van appellant ingebrachte verklaringen van behandelend psychiater-psychotherapeut J.B.C. Mertens en re-integratiecoach H.E. Piersma kan de Raad niet het gewicht toekennen dat appellant daaraan gehecht wilt zien, reeds omdat deze niet betrekking hebben op de gezondheidstoestand van appellant op de datum hier in geding, 24 december 1998.
4.5. De Raad kan zich vinden in de motivering van de bezwaararbeidsdeskundige Langius in zijn rapport van 17 maart 2009 ten aanzien van het gebruik van het FIS-systeem. Ten tijde van de datum in geding was dit het vigerende systeem en hierdoor kan de actualiteit van de voorgehouden functies aangetoond worden. Tevens toont de bezwaararbeidsdeskundige in dit rapport aan dat er geen sprake is van andere functies dan die aan het besluit in primo ten grondslag zijn gelegd.
4.6. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat appellant met zijn beperkingen in staat geacht kan worden om de geselecteerde functies te vervullen.
4.7. Het hoger beroep slaagt niet.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en M.C.M. van Laar en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
(get.) D.J. van der Vos.
(get.) A.L. de Gier.
JL