ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2860

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2355 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering na medisch onderzoek en geschiktheid voor functies

In deze zaak gaat het om de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die in 1991 wegens heupklachten als tuinbouwmedewerkster is uitgevallen. Aan haar was een uitkering toegekend, laatstelijk berekend naar een arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In de bezwaarfase heeft bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn onderzoek verricht en geconcludeerd dat er sprake is van een verminderde heupbelastbaarheid, maar dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) voldoende rekening houdt met haar klachten. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij het rapport van orthopedisch chirurg dr. J.H. Postma heeft gevolgd, die de FML ook als zorgvuldig en volledig beschouwde.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat is de functies gedurende de gehele dag te vervullen en dat er ten onrechte geen urenbeperking is aangenomen. De Raad voor de Rechtspraak heeft in zijn uitspraak bevestigd dat het oordeel van de onafhankelijke deskundige in beginsel gevolgd dient te worden. De Raad heeft vastgesteld dat appellante geen nieuwe medische informatie heeft gepresenteerd die haar situatie op de datum in geding, 21 november 2005, zou kunnen veranderen. De functies van telefonist coördinatiecentrum, telefonist, receptionist en administratief ondersteunend medewerker zijn in medisch opzicht geschikt geacht voor appellante.

De Raad heeft het hoger beroep ongegrond verklaard en de aangevallen uitspraak bevestigd. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, en is openbaar uitgesproken op 8 juli 2009.

Uitspraak

08/2355 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 12 maart 2008, 08/4414 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Op 11 juni 2008 heeft mr. J.J.P.M. Benders, advocaat te Zoetermeer, zich als gemachtigde gesteld en een stuk ingediend.
Op 7 juli 2008 heeft mr. Benders aanvullende gronden ingediend.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Daarbij was gevoegd een rapport van bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn van 19 september 2008.
Bij brief van 5 mei 2009 heeft mr. L. Faouizi, kantoorgenoot van mr. Benders, aan de Raad meegedeeld appellante niet langer als gemachtigde bij te staan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar echtgenoot [naam echtgenoot]. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is in 1991 wegens heupklachten uitgevallen als tuinbouwmedewerkster. Aan appellante is een uitkering ingevolge de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
2. In het kader van een herbeoordeling in verband met het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten heeft de arts R. Ponsioen appellante onderzocht tijdens een spreekuurcontact. Uit zijn rapport van 18 juli 2005 en de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 19 juli 2005 komt naar voren dat Ponsioen heeft geconcludeerd dat appellante beperkt is te achten ten aanzien van heupbelasting. Appellante is beperkt geacht ten aanzien van het dragen van beschermende middelen en trillingsbelasting. In de rubriek dynamische handelingen zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van frequent buigen, torderen, duwen of trekken, tillen of dragen, frequent lichte voorwerpen hanteren, frequent zware lasten hanteren, lopen, trappenlopen en klimmen. Wat betreft statische houdingen is appellante beperkt geacht ten aanzien van zitten, staan, geknield, gebogen en/of getordeerd actief zijn. Voor een urenbeperking zag Ponsioen geen reden. Vervolgens heeft arbeidsdeskundige H. Nutters zoals blijkt uit zijn rapport van 19 september 2005 na functieduiding het verlies aan verdiencapaciteit van appellante berekend op minder dan 15%. Dienovereenkomstig heeft het Uwv bij besluit van 20 september 2005 de arbeidsongeschiktheidsuitkering van appellante met ingang van
21 november 2005 ingetrokken.
3. In de bezwaarfase is onderzoek verricht door bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn. Deze arts, die bij de hoorzitting aanwezig is geweest en van de dossiergegevens kennis heeft genomen, heeft na afloop van de hoorzitting appellante onderzocht. In zijn rapport van 28 februari 2006 heeft Van Duijn geconcludeerd dat er sprake is van een verminderde heupbelastbaarheid (links) op basis van status na plastiek bij heupafwijking. Op basis van de bekende medische voorgeschiedenis, de informatie van de behandelaars en de onderzoeksbevindingen van de primaire verzekeringsarts en van hemzelf heeft Van Duijn geconcludeerd dat in de FML van 19 juli 2005 voldoende rekening is gehouden met de klachten en door appellante ervaren beperkingen. Volgens Van Duijn is er geen reden om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. Vervolgens heeft bezwaararbeidsdeskundige C.G. Litjens in een rapport van 25 april 2006 een aanvullende motivering van een aantal signaleringen gegeven. Bij besluit van 2 mei 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit van 20 september 2005 ongegrond verklaard.
4. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Onder verwijzing naar het rapport van 29 juni 2007 van de door haar als deskundige geraadpleegde orthopedisch chirurg dr. J.H. Postma, die zich kan verenigen met de door de verzekeringsarts(en) opgestelde FML, heeft de rechtbank geoordeeld dat, in aanmerking genomen dat Postma een zorgvuldig uitgevoerd medisch onderzoek heeft verricht waarbij alle informatie uit de medische sector is betrokken en aandacht is besteed aan appellantes klachten en beleven, er geen aanleiding is om het oordeel van de deskundige niet te volgen. Naar het oordeel van de rechtbank moet appellante in staat worden geacht de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te verrichten.
5. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij niet in staat is de functies gedurende de gehele dag te vervullen. Naar haar mening is ten onrechte geen urenbeperking aangenomen. Ter onderbouwing van haar standpunt heeft appellante een uitgebreid dagverhaal aan de Raad doen toekomen.
6.1. De Raad kan zich verenigen met hetgeen in de aangevallen uitspraak is overwogen over de medische grondslag van het bestreden besluit. In vaste rechtspraak van de Raad ligt voorts besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken is de Raad evenals de rechtbank niet gebleken. Ook de Raad is van oordeel dat het door de onafhankelijke en onpartijdige deskundige Postma verrichte onderzoek consistent, volledig en zorgvuldig is geweest. Appellante heeft in hoger beroep geen nadere medische informatie naar voren gebracht die een ander licht werpt op haar medische situatie op de datum in geding, 21 november 2005.
6.2. Met de rechtbank is de Raad voorts van oordeel dat door de (bezwaar)arbeidsdeskundigen genoegzaam is toegelicht waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies van telefonist coördinatiecentrum (sbc-code 515201), telefonist, receptionist (sbc-code 315120) en administratief ondersteunend medewerker (sbc-code 315100) voor appellante in medisch opzicht geschikt zijn te achten. Ook Postma heeft vanuit zijn discipline aangegeven dat appellante in staat moet worden geacht deze functies te verrichten.
7. Het hoger beroep treft mitsdien geen doel. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) E.M. de Bree.
EV