ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2801

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/2909 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van verlies van verdiencapaciteit en medisch onderzoek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om hem geen WIA-uitkering toe te kennen. De zaak betreft de weigering van de WIA-uitkering op basis van een verlies van verdiencapaciteit van minder dan 35%. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het Uwv, dat was gebaseerd op de conclusie dat hij na de wachttijd van 20 augustus 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De rechtbank 's-Gravenhage had het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, waarbij zij het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen als zorgvuldig beschouwde.

Tijdens de zitting op 27 mei 2009 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv werd vertegenwoordigd door A.W.G. Determan. Appellant herhaalde in hoger beroep zijn bezwaren tegen de medische beoordeling en voerde aan dat hij lijdt aan het syndroom van Tietze. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde echter dat deze diagnose niet paste bij het klachtenpatroon van appellant en dat er geen medische onderbouwing was voor zijn stellingen. De Raad oordeelde dat er geen redenen waren om de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts te betwisten en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.

De Raad concludeerde dat de beperkingen zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) niet waren onderschat en dat appellant in staat was de aan hem voorgehouden functies te vervullen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betreft de proceskosten.

Uitspraak

08/2909 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 25 maart 2008, 07/1857 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 2 oktober 2006 heeft het Uwv geweigerd aan appellant een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat hij na afloop van de in dit geval geldende wachttijd op 20 augustus 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2. Appellant heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 30 januari 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard.
1.3. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellant op 20 augustus 2006 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat hij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor hem geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit dat minder is dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen onzorgvuldig te achten en heeft vastgesteld dat de belastbaarheid in de aan appellant voorgehouden functies past binnen de opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML).
3. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Naar aanleiding van het hoger beroepschrift overweegt de Raad nog het navolgende.
3.1. In hoger beroep heeft appellant zijn eerdere bezwaren tegen de medische beoordeling herhaald. Voorts heeft hij aangegeven dat in december 2005 de diagnose ‘syndroom van Tietze’ bij hem is gesteld. De bezwaarverzekeringsarts F.L. van Duijn heeft in een rapport van 11 juli 2008 de volgende beschrijving van dit syndroom gegeven:
“Het syndroom van Tietze omvat een circumscripte pijnlijke zwelling van de kraakbeenovergang van de rib (meestal 2 of 3) naar het borstbeen, welke pijn normaliter spontaan verdwijnt. Oorzaak is niet bekend.”
3.1.1. Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts in zijn rapport de volgende reactie gegeven op de aangevoerde grief over het hiervoor genoemde syndroom:
“Belanghebbende is bekend met wisselende pijnklachten in lendenstreek en thorax, niet duidelijk te localiseren of somatisch te bepalen. Aangezien het syndroom van Tietze een duidelijke localisatie heeft met name hoog voor op de thorax en selflimiting is (is) deze diagnose niet te koppelen aan het klachtenpatroon van belanghebbende dat een wezenlijk ander karakter heeft.”
3.1.2. De bezwaarverzekeringsarts concludeert hieruit dat de aangegeven diagnose medisch gezien niet past bij het klachtenpatroon van appellant.
3.2. De Raad ziet geen aanknopingspunten in het dossier om deze conclusie van de bezwaarverzekeringsarts onjuist te achten. Appellant heeft geen nadere medische stukken ingebracht om zijn stellingen te onderbouwen. Naar het oordeel van de Raad is er daarom geen reden om aan te nemen dat de beperkingen zoals die in de FML zijn vastgelegd zijn onderschat en dat appellant de aan hem voorgehouden functies niet zou kunnen verrichten.
3.3. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen
(get.) E.M. de Bree
EV