ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2798

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2804 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante

In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft op 18 augustus 2006 besloten dat appellante na afloop van de geldende wachttijd op 2 juni 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 13 april 2007. De rechtbank Almelo heeft in een eerdere uitspraak op 3 april 2008 geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), voor juist moet worden gehouden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd waarom de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, ondanks signaleringen in de functiebeoordeling, geschikt waren voor appellante. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 27 mei 2009. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij met ingang van 1 februari 2008 alsnog een WIA-uitkering heeft gekregen, maar dat deze ingangsdatum arbitrair is. Appellante stelt dat zij op 2 juni 2006 al ernstige psychische klachten had. De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de psychische situatie van appellante sinds enkele maanden is verslechterd, maar dat het tijdsverloop tussen de datum van 2 juni 2006 en de toekenning van de WIA-uitkering op 1 februari 2008 te groot is om terugwerkende kracht aan de FML toe te kennen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gebleven. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met E.M. de Bree als griffier.

Uitspraak

08/2804 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 3 april 2008, 07/572 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. M.P. Smit, advocaat te Almelo, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 18 augustus 2006 heeft het Uwv geweigerd aan appellante een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen, omdat zij na afloop van de in dit geval geldende wachttijd op 2 juni 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was.
1.2. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 april 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat appellante op 2 juni 2006, de in geding zijnde datum, weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies. Vergelijking van de loonwaarde van de middelste van de drie functies met de hoogste lonen met het voor haar geldende maatmaninkomen resulteert volgens het Uwv in een verlies aan verdiencapaciteit dat minder is dan 35%.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak geoordeeld dat de belastbaarheid zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) voor juist moet worden gehouden. Voorts heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank op afdoende wijze gemotiveerd waarom de aan de schatting ten grondslag gelegde functies, ondanks enkele signaleringen in de verschillende “Resultaten functiebeoordeling”, toch geschikt zijn voor appellante. Omdat deze motivering eerst in de fase van beroep is gegeven heeft de rechtbank het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daarbij heeft de rechtbank bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit op grond van artikel 8:72, derde lid, van de Awb in stand kunnen blijven.
Ten slotte heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld in de door appellante gemaakte proceskosten en het door haar betaalde griffierecht.
3.1. Het gaat in dit geding om de beantwoording van de vraag of het oordeel van de rechtbank over het bestreden besluit in rechte stand kan houden. De Raad beantwoordt deze vraag bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak.
3.2. In hoger beroep is aangevoerd dat met ingang van 1 februari 2008 alsnog een WIA-uitkering aan appellante is toegekend. Appellante acht die ingangsdatum wel heel arbitrair en voert aan dat ook op 2 juni 2006 al sprake was van ernstige psychische klachten.
3.3. Aan de toekenning van de WIA-uitkering ligt een rapport van de verzekeringsarts M. van de Wiel van 15 mei 2008 ten grondslag. Uit dit rapport blijkt dat de psychische situatie van appellante sinds enkele maanden is verslechterd door bijkomende klachten. Dit was voor de verzekeringsarts aanleiding om enkele bijkomende beperkingen aan de FML toe te voegen, onder meer ten aanzien van langdurige concentratie en het sociale functioneren. De keuze voor de datum 1 februari 2008 is, zoals de verzekeringsarts in dat rapport aangeeft, arbitrair. De Raad acht echter het tijdsverloop tussen 2 juni 2006 en 1 februari 2008 te groot om daaruit te concluderen dat aan de aan de FML toegevoegde beperkingen terugwerkende kracht tot 2 juni 2006 zou moeten worden gegeven.
3.4. Uit hetgeen onder 3.1 tot en met 3.3 is overwogen vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009.
(get.) J.P.M. Zeijen.
(get.) E.M. de Bree.
EV