ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2798
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering WIA-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om aan appellante een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv heeft op 18 augustus 2006 besloten dat appellante na afloop van de geldende wachttijd op 2 juni 2006 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 13 april 2007. De rechtbank Almelo heeft in een eerdere uitspraak op 3 april 2008 geoordeeld dat de belastbaarheid van appellante, zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), voor juist moet worden gehouden. De rechtbank oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd waarom de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, ondanks signaleringen in de functiebeoordeling, geschikt waren voor appellante. Appellante heeft hoger beroep ingesteld, maar is niet verschenen op de zitting van 27 mei 2009. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J. Gerritsen.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij met ingang van 1 februari 2008 alsnog een WIA-uitkering heeft gekregen, maar dat deze ingangsdatum arbitrair is. Appellante stelt dat zij op 2 juni 2006 al ernstige psychische klachten had. De Raad heeft in zijn overwegingen aangegeven dat de psychische situatie van appellante sinds enkele maanden is verslechterd, maar dat het tijdsverloop tussen de datum van 2 juni 2006 en de toekenning van de WIA-uitkering op 1 februari 2008 te groot is om terugwerkende kracht aan de FML toe te kennen. De Raad heeft het hoger beroep van appellante afgewezen en de aangevallen uitspraak bevestigd, waarbij de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand zijn gebleven. De uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, met E.M. de Bree als griffier.