ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2570

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2031 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WGA-uitkering en beoordeling medische grondslag

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WGA-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een uitspraak van de rechtbank Breda. De Centrale Raad van Beroep heeft op 10 juli 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. Appellant had eerder een beroep ingesteld tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) van 11 januari 2007, waarin zijn bezwaar tegen een eerdere beslissing ongegrond werd verklaard. Het Uwv had vastgesteld dat appellant met ingang van 29 augustus 2006 recht had op een loongerelateerde WGA-uitkering, maar de mate van arbeidsongeschiktheid werd vastgesteld op 35 tot 80%.

De Raad heeft de medische grondslag van het besluit van het Uwv beoordeeld en vastgesteld dat appellant objectieve medische gegevens heeft ingebracht die twijfels oproepen over de juistheid van de vastgestelde beperkingen. Echter, de Raad oordeelt dat er geen sprake is van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een orthopedisch chirurg te raadplegen, omdat de beschikbare gegevens voldoende informatie bieden om tot een verantwoord oordeel te komen.

De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, passend zijn voor appellant. De bezwaararbeidskundige heeft voldoende toelichting gegeven op de passendheid van de geselecteerde functies. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

08/2031 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 5 maart 2008, 07/825 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.J. Bronsveld, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 juni 2009. Namens appellant is verschenen mr. Bronsveld. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
II. OVERWEGINGEN
1. Naar aanleiding van een aanvraag van appellant om een uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) heeft het Uwv bij besluit van 12 juli 2006 vastgesteld dat voor appellant met ingang van 29 augustus 2006 geen recht is ontstaan op een WIA-uitkering, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum moet worden gesteld op minder dan 35%.
Bij besluit van 11 januari 2007 heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 augustus 2006 ongegrond verklaard.
2.1. Appellant heeft beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het besluit van 11 januari 2007. Hangende die procedure heeft het Uwv een nieuw besluit genomen gedateerd 2 juli 2007, waarbij het bezwaar alsnog gegrond is verklaard. Het Uwv heeft vastgesteld dat er voor appellant met ingang van 29 augustus 2006 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%. Dit besluit berust op de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 15 juni 2006 en de rapporten van de bezwaararbeidsdeskundige van 29 december 2006 en 4 juni 2007.
2.2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank – voor zover hier van belang – het beroep van appellant tegen het besluit van 2 juli 2007, ongegrond verklaard. Daarnaast heeft de rechtbank het Uwv veroordeeld tot betaling van schadevergoeding bestaande uit wettelijke rente, tot vergoeding van de proceskosten van appellant en bepaald dat het Uwv het door appellant betaalde griffierecht vergoedt.
3. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over het besluit van 2 juli 2007. Appellant stelt zich – evenals in beroep bij de rechtbank – primair op het standpunt dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en recht heeft op een IVA-uitkering. Subsidiair heeft appellant aangegeven dat hij zich meer beperkt acht dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. Appellant acht zich niet in staat om de functies portier/toezichthouder, machinaal metaalbehandelaar en parkeercontroleur uit te oefenen. Ten onrechte is de rechtbank er niet toe overgegaan om een deskundige in te schakelen, die nader kan bepalen of er sprake is van beperkingen tengevolge van het pijnsyndroom waaraan appellant lijdt.
4.1. De Raad kan zich vinden in de overwegingen van de rechtbank en het door haar daarop gebaseerde oordeel met betrekking tot de medische grondslag van het besluit van 2 juli 2007, en maakt die tot de zijne. Wat appellant ter onderbouwing van zijn hoger beroep heeft aangevoerd vormt een herhaling van hetgeen reeds in beroep is aangevoerd. Wezenlijk nieuwe gezichtspunten zijn niet naar voren gebracht. Evenmin als in beroep heeft appellant in hoger beroep objectieve medische gegevens ingebracht die alsnog twijfel doen rijzen aan de juistheid van de vastgestelde medische beperkingen, zoals weergegeven in de FML van 15 juni 2006.
4.2. Van volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid is derhalve geen sprake. Appellant beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden.
4.3. Nu de beschikbare gegevens voldoende informatie bevatten omtrent de gezondheidstoestand van appellant op de datum in geding om tot een verantwoord oordeel te komen, ziet de Raad geen aanleiding om voor nader onderzoek een orthopedisch chirurg te raadplegen, zoals namens appellant ter zitting bepleit.
4.4. Aldus uitgaande van de juistheid van de met betrekking tot appellant vastgestelde medische beperkingen is de Raad van oordeel dat de functies die aan de schatting ten grondslag liggen, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, als voor appellant in medisch opzicht passend dienen te worden aangemerkt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de bezwaararbeidskundige in zijn rapportage van 29 december 2006 een als genoegzaam aan te merken toelichting heeft gegeven op de passendheid van de geselecteerde functies.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten dient te worden bevestigd.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) A.L. de Gier.
KR