[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 12 juni 2008, 08/395 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 8 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2009. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens.
1.1. Appellant, werkzaam als koerier via een uitzendbureau, heeft zich per 3 september 2007 ziek gemeld met nek- en rugklachten als gevolg van een auto-ongeval op 31 augustus 2007. Appellant is vervolgens in de periode oktober/november 2007 vier maal schriftelijk opgeroepen voor een spreekuur van de verzekeringsarts, waarna hij elke keer telefonisch met het Uwv contact heeft opgenomen en heeft meegedeeld dat hij niet in staat was op het spreekuur te verschijnen. In het telefoongesprek van 13 november 2007 is door het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) wordt geschorst als hij niet verschijnt op het spreekuur. Op 29 november 2007 heeft de verzekeringsarts J.H. Zeilstra appellant telefonisch een laatste mogelijkheid gegeven om op het spreekuur voor 30 november 2007 te verschijnen. Appellant is ook daar niet verschenen.
1.2. Bij besluit van 6 december 2007 heeft het Uwv aan appellant meegedeeld dat zijn uitkering ingevolge de ZW per 15 november 2007 geschorst wordt, omdat zijn vervolgrecht op uitkering in verband met het niet verschijnen op het spreekuur bij de verzekeringsarts niet kan worden vastgesteld. Bij besluit op bezwaar van 5 februari 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts dr. T.J.A. Boel van 1 februari 2007, in zoverre gegrond verklaard dat de uitkering niet met terugwerkende kracht, maar per
19 november 2007 wordt geschorst.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat zich bij de gedingstukken geen medische gegevens bevinden, ook niet het medisch journaal van appellants huisarts, waaruit kan worden afgeleid dat bij appellant sprake is van een aandoening op grond waarvan hij niet in staat kan worden geacht het spreekuur van de verzekeringsarts te bezoeken. Uit het medisch journaal blijkt volgens de rechtbank evenmin van ernstige klachten, zoals appellant die tegenover het Uwv presenteert. De rechtbank heeft dan ook geconcludeerd dat appellant zonder deugdelijke grond (herhaaldelijk) heeft verzuimd gevolg te geven aan de oproep van de verzekeringsarts om op zijn spreekuur te verschijnen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv terecht en op goede gronden de betaling van ziekengeld geschorst met ingang van 19 november 2007.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank de argumenten van het Uwv heeft overgenomen, terwijl hij van mening is dat de feiten niet kloppen. Aan zijn huisarts is alleen om een medisch journaal verzocht en deze is er niet om juridische kwesties te moeten behandelen. Voorts is appellant van mening dat er geen erkenning is voor whiplash en de klachten en/of symptomen die zich daarbij kunnen voordoen.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Artikel 47a, derde lid, aanhef en onder c, van de ZW bepaalt - voor zover hier van belang - dat de betaling van het ziekengeld wordt opgeschort of geschorst, indien het Uwv van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat de verzekerde zijn verplichting als bedoeld in artikel 45 niet of niet behoorlijk is nagekomen. Op grond van artikel 45, eerste lid, aanhef en onder c, van de ZW weigert het Uwv het ziekengeld geheel of gedeeltelijk, tijdelijk of blijvend indien de verzekerde zonder deugdelijke grond nalaat gevolg te geven aan een verzoek, ingevolge deze wet gedaan door het Uwv om te verschijnen of inlichtingen te verstrekken of indien een geneeskundig onderzoek door zijn toedoen niet heeft kunnen plaatsvinden.
4.2. Ter beantwoording van de vraag of het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellant zonder deugdelijke grond geen gevolg heeft gegeven aan de uitnodigingen van de verzekeringsarts om op het spreekuur te verschijnen, teneinde zijn vervolgrecht op ziekengeld te kunnen vaststellen, onderschrijft de Raad het door de rechtbank gegeven oordeel en de daaraan ten grondslag gelegde overwegingen. Evenals de rechtbank is de Raad op basis van de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Boel van 1 februari 2008 van oordeel dat appellant geen deugdelijke gronden had om te stellen dat hij niet naar het spreekuur kon komen. De bezwaarverzekeringsarts is tot zijn standpunt gekomen na dossieronderzoek, na het inwinnen van aanvullende medische informatie bij de huisarts van appellant en na appellant te hebben gehoord tijdens een telefonische hoorzitting. Daarbij is gebleken dat noch een whiplashtrauma, noch een andere ziekte met neurologische of orthopedische achtergrond het door appellant geschetste ziektebeeld kan verklaren, terwijl van een psychiatrische aandoening evenmin sprake is. Niet gebleken is dat het medische onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts niet op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Nu appellant ook in hoger beroep geen andersluidende medische gegevens heeft overgelegd, ziet de Raad geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van het standpunt van de bezwaarverzekeringsarts. Naar het oordeel van de Raad heeft de bezwaarverzekeringsarts Boel in zijn rapportage overtuigend aangegeven dat er geen medische redenen zijn op grond waarvan appellant niet aan de uitnodiging om op het spreekuur van de verzekeringsarts te verschijnen gevolg had behoeven te geven. Mitsdien is de Raad van oordeel dat het Uwv de uitkering ingevolge de ZW van appellant terecht met ingang van 19 november 2007 heeft geschorst.
4.3. De Raad komt dan ook tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door C.P.J. Goorden als voorzitter en M.C.M. van Laar en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van T.J. van der Torn als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009.
(get.) T.J. van der Torn.