ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2392

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1359 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand woonkostentoeslag en toetsing buitenwettelijk, begunstigend beleid

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W.G. Fischer, heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het College terecht de aanvraag had afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat zij op 20 december 2005 een aanvraag had ingediend voor een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van de Vangnetregeling huursubsidie.

De Centrale Raad van Beroep heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. De Raad stelt vast dat de minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de huursubsidie van appellante in 2005 had gewijzigd. Het College had de aanvragen van appellante om bijzondere bijstand in de huurlasten afgewezen, en appellante had hiertegen hoger beroep ingesteld. De Raad oordeelt dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet kan bewijzen dat zij op de genoemde datum een aanvraag heeft ingediend. Er was geen bewijs van afgifte van het aanvraagformulier en het College had een andere datum van indiening geregistreerd.

De Raad concludeert dat het beleid van het College, dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht kan worden toegekend, buitenwettelijk en begunstigend is. Dit beleid moet consistent worden toegepast, maar in dit geval is er geen bewijs dat het College dit beleid inconsistent heeft toegepast. De Raad ziet ook geen bijzondere omstandigheden die een verlening van de bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen. Daarom wordt het hoger beroep afgewezen en de uitspraak van de rechtbank bevestigd.

Uitspraak

08/1359 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 21 februari 2008, 07/3665 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Haarlem (hierna: College)
Datum uitspraak: 7 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. W.G. Fischer, advocaat te Haarlem, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 mei 2009. Voor appellante is verschenen mr. Fischer. Het College heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 7 november 2005 heeft de minister van Volksgezondheid, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer de huursubsidie van appellante over de periode van 1 juli 2005 tot 1 januari 2006 gewijzigd van € 584,04 in € 123,30.
1.2. Bij besluiten van 31 maart 2006 heeft het College de aanvragen van appellante om een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van de Vangnetregeling Huursubsidie over voormelde periode afgewezen.
1.3. Bij besluit van 19 mei 2006 heeft het College de aanvraag van appellante van 4 april 2006 om bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag over voormelde periode afgewezen.
1.4. Bij besluit van 26 april 2007 heeft het College het bezwaar tegen het besluit van
19 mei 2006 ongegrond verklaard op de grond dat de aanvraag te laat is ingediend.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van
26 april 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. In artikel 35, eerste lid, van de Wet werk en bijstand (WWB) is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn.
4.2. Ingevolge artikel 43, eerste lid, van de WWB stelt het college het recht op bijstand op schriftelijke aanvraag vast. In artikel 44, eerste lid, van de WWB is bepaald dat, indien door het college is vastgesteld dat recht op bijstand bestaat, de bijstand wordt toegekend vanaf de dag waarop dit recht is ontstaan, voor zover deze dag niet ligt voor de dag waarop de belanghebbende zich heeft gemeld om bijstand aan te vragen. Volgens vaste rechtspraak van de Raad inzake toepassing van de artikelen 43 en 44 van de WWB wordt in beginsel geen bijstand verleend over een periode voorafgaand aan de datum waarop de bijstandsaanvraag is ingediend. Van dit uitgangspunt kan worden afgeweken wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.
4.3. Het College hanteert ten aanzien van aanvragen om een woonkostentoeslag het beleid, zoals neergelegd in de Richtlijn Woonkostentoeslag. Daarin is, voor zover hier van belang, het volgende bepaald: “De ingangsdatum van de woonkostentoeslag is gelijk aan de datum waarop de aanvraag bij Sociale Zaken en Werkgelegenheid is ingediend, dan wel dat de aanvraag is ingediend (maar afgewezen) met betrekking tot de huursubsidie en/of de vangnetregeling.”.
4.4. De Raad is van oordeel dat dit beleid, voor zover dit inhoudt dat bijzondere bijstand met terugwerkende kracht wordt toegekend in andere gevallen dan waarin zulks door bijzondere omstandigheden wordt gerechtvaardigd, dient te worden gekwalificeerd als buitenwettelijk, begunstigend beleid. Volgens vaste rechtspraak van de Raad betekent dit dat de aanwezigheid en de toepassing van dit beleid als gegeven wordt aanvaard, met dien verstande dat wordt getoetst of het beleid op consistente wijze is toegepast.
4.5. Appellante heeft aangevoerd dat het College in haar geval het onder 4.3 weergegeven beleid niet op consistente wijze heeft toegepast. Zij heeft gesteld dat zij op 20 december 2005 een bijzon-dere bijdrage in de huurlasten op grond van de Vangnetregeling huursubsidie heeft aangevraagd. Ter onderbouwing van die stelling heeft appellante verwezen naar het betreffende aanvraagformu-lier waarop 20 december 2005 is vermeld als datum van ondertekening en indiening bij de ge-meente.
4.6. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij reeds op 20 december 2005 bij het College een aanvraag om een bijzondere bijdrage in de huurlasten op grond van de Vangnetrege-ling huursubsidie heeft ingediend. Vaststaat dat het betreffende aanvraagformulier niet per post is verzonden. Appellante heeft geen bewijs van afgifte van dit formulier overgelegd. Op het aan-vraagformulier ontbreekt voorts een stempel van de datum waarop het bij het College is binnenge-komen. Er zijn verder geen aanwijzingen dat een medewerker van de gemeente op het formulier heeft aangetekend dat het op 20 december 2005 bij de gemeente is ingediend. De Raad stelt voorts vast dat op een tot de gedingstukken behorende computeruitdraai van het College 27 maart 2006 wordt aangeduid als datum van indiening van de aanvraag op grond van de Vangnetregeling huur-subsidie.
4.7. De Raad gaat er, gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen, van uit dat appellante eerst op 27 maart 2006 een aanvraag op grond van de Vangnetregeling huursubsidie heeft ingediend. De stelling van appellante dat het College, uitgaande van 27 maart 2006 als aanvraagdatum, met de besluiten van 31 maart 2006 onwaarschijnlijk snel op de aanvraag heeft besloten, acht de Raad onvoldoende om te twijfelen aan de juistheid van die datum.
4.8. Uit hetgeen onder 4.5 tot en met 4.7 is overwogen, volgt dat de besluitvorming van het College in overeenstemming is met het door hem gehanteerde beleid.
4.9. De Raad ziet, los van het beleid van het College, geen bijzondere omstandigheden die verlening van bijzondere bijstand met terugwerkende kracht rechtvaardigen.
4.10. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.J.A. Kooijman als voorzitter en H.C.P. Venema en O.L.H.W.I. Korte als leden, in tegenwoordigheid van C. de Blaeij als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 juli 2009.
(get.) J.J.A. Kooijman.
(get.) C. de Blaeij.
NW