ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2208

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6236 AOW-V
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van hoger beroep inzake sociale verzekeringsbank

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 juli 2009 uitspraak gedaan in het verzet van appellante tegen een eerdere uitspraak van de Raad. Appellante had verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar hoger beroep, dat was gedaan op 13 juni 2008. De Raad had vastgesteld dat de aangevallen uitspraak op 23 maart 2007 aan de gemachtigde van appellante was toegezonden, en dat het hoger beroepschrift pas op 8 november 2007 was ingediend, wat te laat was. Appellante stelde dat de rechtbank haar een afschrift van de uitspraak had moeten sturen, omdat zij zelf het beroepschrift had ingediend. Ze beweerde dat dit ter zitting was toegezegd door de behandelende rechter.

Tijdens de zitting op 6 november 2008 was appellante aanwezig, maar de Sociale verzekeringsbank (Svb) was niet vertegenwoordigd. Na de zitting werd het onderzoek heropend, en op 28 mei 2009 werd de zaak opnieuw behandeld, maar zonder dat partijen verschenen. De Raad concludeerde dat appellante in verzet niet kon aantonen dat er een toezegging was gedaan over de toezending van de uitspraak aan haar. De Raad oordeelde dat de verantwoordelijkheid voor het niet op de hoogte zijn van de uitspraak bij appellante lag, omdat de uitspraak aan haar gemachtigde was verzonden.

De Raad verklaarde het verzet ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in aanwezigheid van griffier W. Altenaar, en werd openbaar uitgesproken op 2 juli 2009.

Uitspraak

07/6236 AOW-V
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
als bedoeld in artikel 8:55, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet in verband met het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 20 maart 2007, 06/2155 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 2 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Bij uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 21 van de Beroepswet van 13 juni 2008 heeft de Raad het door appellante ingestelde hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak niet-ontvankelijk verklaard.
Tegen voornoemde uitspraak heeft appellante verzet gedaan.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 november 2008. Appellante is verschenen. De Svb heeft zich - met voorafgaand bericht - niet laten vertegenwoordigen.
Na de behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Appellante heeft een nadere reactie ingezonden.
Het geding is opnieuw ter behandeling aan de orde gesteld op 28 mei 2009. Partijen zijn niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
De uitspraak van de Raad van 13 juni 2008 berust hierop, dat de aangevallen uitspraak op 23 maart 2007 in afschrift aan partijen is toegezonden en dat het hoger beroepschrift op 8 november 2007 ter griffie van de Raad is ontvangen, zodat het beroepschrift niet tijdig is ingediend.
In verzet heeft appellante (wederom) naar voren gebracht dat de aangevallen uitspraak ten onrechte uitsluitend aan haar gemachtigde is toegezonden. Appellante heeft gesteld dat de rechtbank haar een afschrift van de aangevallen uitspraak had behoren toe te sturen, nu appellante zelf het beroepschrift had ingediend. Volgens appellante was dit ter zitting ook toegezegd door de behandelende rechter.
In zijn uitspraak van 13 juni 2008 heeft de Raad hieromtrent het volgende overwogen:
“Naar aanleiding van hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd heeft de Raad navraag gedaan bij de rechtbank. Uit het antwoord hierop zoals neergelegd in de brief van 24 januari 2008 is de Raad niet gebleken dat een dergelijke toezegging is gedaan door de behandelend rechter, dan wel door de griffier. Daarbij tekent de Raad nog aan dat de behandelend rechter expliciet heeft aangegeven dat wanneer een belanghebbende wordt bijgestaan door een gemachtigde standaard wordt meegedeeld dat de uitspraak aan de gemachtigde wordt gezonden en dat een afwijking daarvan zeker bijgebleven zou zijn.
Hetgeen appellante ter zake zelf heeft aangevoerd, bevat derhalve geen grond waarop redelijkerwijs kan worden geoordeeld dat appellante niet in verzuim is geweest.”.
De Raad voegt daaraan toe dat appellante ook in verzet niet aannemelijk heeft kunnen maken dat aan haar een toezegging over de toezending van de uitspraak van de rechtbank is gedaan. De Raad overweegt voorts dat uit de gedingstukken blijkt dat de aangevallen uitspraak aan appellantes toenmalige gemachtigde is toegezonden. Zo deze gemachtigde appellante niet van die uitspraak op de hoogte heeft gesteld, dient dit voor rekening van appellante te blijven.
Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 juli 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
RB