ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2147

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-5829 ANW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van ANW-uitkering en procesbelang in bestuursrechtelijke procedures

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Assen, waarin het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard vanwege het ontbreken van procesbelang. Appellante ontvangt sinds 1 september 1996 een uitkering op basis van de Algemene nabestaandenwet (ANW). De Sociale verzekeringsbank (Svb) had in een besluit van 3 april 2007 medegedeeld dat het inkomen van appellante over een bepaalde periode niet correct was vastgesteld, wat leidde tot een terugvordering van te veel betaalde uitkering. Appellante was het niet eens met de berekening van haar inkomen, waarbij de werkgeversbijdrage in de levensloopregeling als inkomen uit arbeid werd aangemerkt.

In de bezwaarfase werd het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, maar de Svb besloot om de ANW-uitkering niet met terugwerkende kracht te herzien. De rechtbank oordeelde dat appellante in de bezwaarfase feitelijk haar zin had gekregen, waardoor er geen procesbelang meer zou zijn voor het hoger beroep. Appellante stelde echter dat de Svb in de toekomst alsnog de herziening van de uitkering zou doorvoeren, waardoor zij belang had bij een andersluidende uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep overwoog dat er sprake moet zijn van een procesbelang dat daadwerkelijk kan worden bereikt. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Raad achtte geen termen aanwezig om de Svb te veroordelen in de proceskosten, aangezien het bestreden besluit materieel volledig tegemoet was gekomen aan de bezwaren van appellante.

Uitspraak

08/5829 ANW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 22 augustus 2008, 07/913 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 8 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. drs. E.C. Spiering, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Appellante is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. Spiering, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. G.J. Oudenes.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontvangt een uitkering ingevolge de Algemene nabestaandenwet (ANW) sedert 1 september 1996. Op deze uitkering wordt het inkomen van appellante als inkomen uit arbeid gedeeltelijk in mindering gebracht. Met appellante is afgesproken dat wordt uitgegaan van een fictief inkomen en dat achteraf wordt bekeken wat de werkelijke inkomsten zijn geweest, waarna herziening van de uitkering plaats kan vinden.
1.2. Bij besluit van 3 april 2007 is aan appellante medegedeeld dat haar inkomen over de periode mei 2006 tot en met december 2006 niet juist is vastgesteld. De bijdrage van de werkgever in de levensloopregeling, zijnde het loonbestanddeel “extra inhouding levensloop”, moet worden aangemerkt als inkomen uit arbeid en is niet aftrekbaar van het inkomen. Hierdoor zijn de maandelijkse inkomsten verhoogd, hetgeen van invloed is op de hoogte van de ANW-uitkering. Bij brief van eveneens 3 april 2007 wordt de terugvordering van de te veel betaalde uitkering ad € 1.512,13 aangekondigd.
1.3. Bij besluit op bezwaar van 18 september 2007 (hierna: bestreden besluit) is het door appellante ingediende bezwaarschrift tegen het besluit van 3 april 2007 gedeeltelijk gegrond verklaard. Hiertoe is overwogen dat het inkomen van appellante wel juist is vastgesteld, maar dat haar ANW-uitkering in verband met dringende redenen niet met terugwerkende kracht in haar nadeel wordt herzien. Dit betekent dat de vordering van € 1.512,13 komt te vervallen. Per eerstvolgende gelegenheid zal het inkomen wel worden herzien.
2.1. In beroep heeft appellante gronden aangevoerd tegen de berekening van het inkomen door de Svb, waarbij de “extra inhouding levensloop” tot het inkomen is gerekend.
2.2. In de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante niet-ontvankelijk geacht vanwege het ontbreken van procesbelang. De rechtbank heeft hiertoe overwogen dat appellante in de bezwaarfase feitelijk haar zin heeft gekregen en een gegrondverklaring van haar beroep nergens toe kan leiden. Indien appellante het in de toekomst oneens blijkt te zijn met besluiten van de Svb dan zal zij tegen die besluiten dienen op te komen.
3. In hoger beroep heeft appellante zich op het standpunt gesteld dat de Svb louter van de herziening van de uitkering met terugwerkende kracht heeft afgezien, maar dat in de directe toekomst de herziening in stand wordt gelaten. Hierdoor heeft appellante belang bij een andersluidende uitkomst in bezwaar.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt voorop dat sprake is van een procesbelang indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener feitelijk betekenis kan hebben.
4.2. Nu bij het bestreden besluit (materieel) volledig tegemoet is gekomen door met betrekking tot de periode in geding de werkgeversbijdrage in de levensloopregeling niet te korten op de nabestaandenuitkering, kan de uitsluitend op de (toekomstige) berekening van het inkomen gerichte grief niet als een rechtens relevant belang worden aangemerkt.
Dat de Svb inmiddels bij diverse voor bezwaar vatbare besluiten de werkgeversbijdrage in de levensloopregeling wel heeft gekort op de nabestaandenuitkering, is in het kader van de onderhavige beoordeling van onvoldoende actueel belang om het beroep ontvankelijk te achten.
4.3. Gelet op het bovenstaande slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H.J. de Mooij en L.J.A. Damen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009.
(get.) H.J. Simon.
(get.) B.E. Giesen.
RB