ECLI:NL:CRVB:2009:BJ2111

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 juli 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6775 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering kinderbijslag op basis van onderwijsvolgendheid en werkloosheid

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 8 juli 2009 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant, die kinderbijslag had aangevraagd voor zijn zoon, geboren in 1989. De aanvraag was geweigerd door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op de grond dat de zoon op de peildatum van 1 oktober 2006 niet als onderwijsvolgend of werkloos kon worden aangemerkt. Appellant had in juli 2006 verzocht om kinderbijslag, met de stelling dat zijn zoon met ingang van het nieuwe schooljaar een opleiding tot stukadoor zou volgen. De Svb oordeelde echter dat de zoon niet voldoende onderwijs had gevolgd en niet tijdig was ingeschreven als werkzoekende bij het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI).

De rechtbank Breda onderschreef het standpunt van de Svb en verklaarde het beroep van appellant ongegrond. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden en voegde hij toe dat er een melding bij het CWI was gedaan, maar de Svb bleef bij zijn standpunt. De Raad overwoog dat de zoon op 4 september 2006 was ingeschreven voor de opleiding, maar dat er geen stageplaats beschikbaar was, waardoor hij niet als onderwijsvolgend kon worden aangemerkt.

De Raad concludeerde echter dat de inschrijving bij het CWI op 3 oktober 2006 binnen een redelijke termijn had plaatsgevonden, gezien de omstandigheden. De Raad oordeelde dat de Svb de wet niet correct had toegepast en dat de zoon als werkloos kind in de zin van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) kon worden aangemerkt. Hierdoor had appellant recht op kinderbijslag met ingang van het vierde kwartaal van 2006. De uitspraak van de rechtbank werd vernietigd, en de Svb werd veroordeeld in de proceskosten van appellant.

Uitspraak

07/6775 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 9 november 2007, 07/639 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 8 juli 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant is hoger beroep ingesteld en een nadere brief ingezonden.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Appellant noch zijn gemachtigde zijn daar - met voorafgaand bericht - verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
II. OVERWEGINGEN
1.1. In juli 2006 heeft appellant aan de Svb verzocht hem met ingang van het vierde kwartaal van 2006 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) toe te kennen ten behoeve van zijn zoon [naam zoon], geboren [in] 1989. Appellant heeft aangegeven dat [naam zoon] met ingang van het nieuwe schooljaar de opleiding tot stukadoor zal volgen bij het [naam school]
1.2. Bij besluit van 22 november 2006 heeft de Svb geweigerd met ingang van het vierde kwartaal van 2006 aan appellant kinderbijslag toe te kennen ten behoeve van zijn zoon [naam zoon], op de grond dat [naam zoon] op de peildatum 1 oktober 2006 niet als onderwijsvolgend of als werkloos kan worden aangemerkt.
1.3. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en aangevoerd dat [naam zoon] onderwijs volgt en dat de school heeft toegezegd een stageplaats te zullen regelen. Toen bleek dat geen stageplaats voor [naam zoon] beschikbaar was, heeft appellant de school daarop aangesproken en tevens zorg gedragen voor inschrijving bij het Centrum voor Werk en Inkomen (hierna: CWI). Appellant heeft aangegeven niet geweten te hebben dat die inschrijving voor 1 oktober 2006 had moeten plaatsvinden.
1.4. Bij beslissing op bezwaar van 12 januari 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft de Svb de bezwaren van appellant ongegrond verklaard. Daarbij is overwogen dat, ondanks dat [naam zoon] op 1 oktober 2006 feitelijk onderwijs volgde, hij over het vierde kwartaal van 2006 toch niet als onderwijsvolgend in de zin van de AKW kan worden aangemerkt nu hij geen onderwijs volgde gedurende ten minste 213 klokuren per kwartaal. Evenmin was sprake van een studiebelasting van ten minste 1600 volle uren per schooljaar. Voorts heeft de Svb vastgesteld dat [naam zoon] zich niet op de peildatum of binnen een redelijke termijn als werkzoekende heeft laten inschrijven bij het CWI.
2. De rechtbank heeft het standpunt van de Svb onderschreven en het beroep van appellant ongegrond verklaard.
3. In hoger beroep zijn namens appellant de door hem in eerste aanleg aangevoerde gronden herhaald en is, in aanvulling hierop, gewezen op een melding bij het CWI eind september 2006, waarbij appellant door een medewerkster van het CWI te woord zou zijn gestaan. In een aanvullend schrijven is door de gemachtigde nog opgemerkt dat de (onverwachte) afwezigheid van een stageplaats voor [naam zoon] laatstgenoemde absoluut niet kan worden verweten.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Tussen partijen is in geschil of de Svb terecht heeft geoordeeld dat appellant ten behoeve van zijn zoon [naam zoon] over het vierde kwartaal van 2006 geen recht op kinderbijslag heeft op de grond dat [naam zoon] op de peildatum van dit kwartaal niet als onderwijsvolgend of als werkloos kind in de zin van de AKW kan worden aangemerkt.
4.2. De Raad stelt vast dat uit de door [naam school] te Rotterdam ingevulde schoolverklaring kinderbijslag van 29 november 2006 blijkt dat [naam zoon] vanaf 4 september 2006 voor de opleiding tot stukadoor stond ingeschreven. Gebleken is echter dat voor [naam zoon] geen stageplaats geregeld was en hij gedurende het vierde kwartaal van 2006 niet voldoende daadwerkelijk onderwijs heeft gevolgd in de vorm van lessen en/of praktijkwerkzaamheden. Om die reden kan [naam zoon] in ieder geval gedurende het vierde kwartaal van 2006 niet als onderwijsvolgend kind aangemerkt worden.
4.3. Ingevolge artikel 7, zevende lid, van de AKW wordt een kind van 16 of 17 jaar als werkloos aangemerkt indien en zolang het bij de Centrale organisatie werk en inkomen als werkzoekende is geregistreerd. Deze registratie dient binnen een redelijke termijn plaats te vinden, welke termijn volgens vaste rechtspraak van de Raad in het algemeen dient te worden gesteld op één maand.
4.4. Uit de stukken is gebleken dat de melding bij het CWI op 3 oktober 2006 heeft plaatsgevonden en dat de laatste dag van de zomervakantie vrijdag 1 september 2006 is geweest. Ter zitting is de Raad gebleken dat de Svb intern beleid heeft ontwikkeld waarbij de laatste dag van de vakantie tevens als eerste werkloosheidsdag wordt aangemerkt. De inschrijving op 3 oktober 2006 heeft naar het oordeel van de Svb dan ook niet binnen een redelijke termijn plaatsgevonden. De Raad is echter van oordeel dat de Svb hiermee geen juiste toepassing heeft gegeven aan artikel 7, zevende lid, van de AKW. Gelet op het feit dat de beoogde opleiding zou aanvangen op maandag 4 september 2006, maar deze zoals hiervoor overwogen uiteindelijk geen doorgang heeft gevonden, dient de datum waarop de werkloosheid van [naam zoon] een aanvang heeft genomen te worden gesteld op 4 september 2006. De inschrijving bij het CWI op 3 oktober 2006 heeft dan ook binnen een redelijke termijn plaatsgevonden. Dit betekent dat [naam zoon] gedurende het vierde kwartaal van 2006 als werkloos kind in de zin van de AKW kan worden aangemerkt en dat appellant met ingang van het vierde kwartaal van 2006 recht heeft op kinderbijslag.
4.5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het hoger beroep slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking komt.
4.6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht de Svb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 322,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank een nieuw besluit op bezwaar neemt, met inachtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 644,-- te betalen door de Sociale verzekeringsbank;
Bepaalt dat de Sociale verzekeringsbank aan appellant het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. Simon als voorzitter en H.J. de Mooij en L.J.A. Damen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van B.E. Giesen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 8 juli 2009.
(get.) H.J. Simon.
(get.) B.E. Giesen.
RB