ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1941

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-694 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onbevoegdheid van de Centrale Raad van Beroep in hoger beroep tegen uitspraak voorzieningenrechter rechtbank Groningen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat appellant heeft ingesteld tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 17 december 2007. De voorzieningenrechter had het verzoek van appellant om een voorlopige voorziening afgewezen, waarbij het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren had besloten om de aanvraag om bijstand niet in behandeling te nemen. De Centrale Raad van Beroep heeft in deze uitspraak vastgesteld dat tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter geen hoger beroep kan worden ingesteld, zoals bepaald in artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet. Dit appelverbod kan alleen worden doorbroken in geval van een evidente schending van de eisen van een goede procesorde of fundamentele rechtsbeginselen. De Raad heeft echter geen grond gevonden voor het oordeel dat er sprake was van een dergelijke schending. Appellant had zijn bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening gemotiveerd, en het College had hiertegen verweer gevoerd. De Raad concludeert dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat het beginsel van hoor en wederhoor is geschonden. De Raad verklaart zich daarom onbevoegd en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan op 23 juni 2009.

Uitspraak

08/694 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen van 17 december 2007, 07/1151 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Slochteren (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. F. Bakker, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2009. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. E. van Wolde, kantoorgenoot van mr. Bakker. Het College heeft zich, met bericht, niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij uitspraak van 17 december 2007 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Groningen met toepassing van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het door appellant gedane verzoek om voorlopige voorziening ten aanzien van het besluit van het College van 12 november 2007 tot het niet in behandeling nemen van een aanvraag om bijstand afgewezen.
2.1. De Raad dient in het onderhavige geding allereerst de vraag te beantwoorden of tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep kan worden ingesteld en overweegt daartoe het volgende.
2.2. In artikel 18, tweede lid, aanhef en onder d, van de Beroepswet is bepaald dat tegen een uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:84, tweede lid, van de Awb geen hoger beroep kan worden ingesteld. De aangevallen uitspraak betreft een dergelijke uitspraak en is daarom volgens het toepasselijke procesrecht niet vatbaar voor hoger beroep.
2.3. Aan dit appelverbod kan de Raad naar vaste rechtspraak voorbijgaan indien sprake is van een evidente schending van eisen van een goede procesorde dan wel van fundamentele rechtsbeginselen, zodanig dat van een eerlijk proces geen sprake is.
2.4. Appellant heeft aangevoerd dat het hiervoor genoemde appelverbod buiten toepassing dient te blijven, nu de voorzieningenrechter zonder motivering toepassing heeft gegeven aan artikel 8:83, derde lid, van de Awb. Door het verzoek om voorlopige voorziening buiten zitting af te wijzen in de situatie waarin aan appellant geen bijstand is toegekend, waardoor hij niet in zijn bestaanskosten kan voorzien, heeft de voorzieningenrechter met name gehandeld in strijd met het beginsel van hoor en wederhoor.
2.5. De Raad ziet in hetgeen appellant naar voren heeft gebracht geen grond voor het oordeel dat sprake is geweest van een evidente schending van de eisen van een goede procesorde, dan wel van fundamentele rechtsbeginselen die een eerlijk en onafhankelijk proces waarborgen, op grond waarvan doorbreking van het appelverbod gerechtvaardigd is. De Raad oordeelt dat geen aanleiding bestaat om strijd met het beginsel van hoor en wederhoor aan te nemen, nu appellant zijn bezwaar en verzoek om voorlopige voorziening van een motivering heeft voorzien, het College tegen dat verzoek gemotiveerd verweer heeft gevoerd, en appellant ter zitting van de Raad geen andere gronden naar voren heeft gebracht. Voorts ziet de Raad in hetgeen namens appellant in het kader van de voorlopige voorzieningenprocedure naar voren is gebracht geen aanleiding om aan te nemen dat de voorzieningenrechter niet zonder behandeling ter zitting kon besluiten tot afwijzing van het verzoek om voorlopige voorziening.
2.6. Overigens merkt de Raad nog dat het appellant, anders dan hij kennelijk meent, vrij stond een nieuwe aanvraag om bijstand in te dienen.
3. Gelet op het voorgaande dient de Raad zich onbevoegd te verklaren.
4. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Verklaart zich onbevoegd.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en C. van Viegen en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2009.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
RB