ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1822

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
23 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07/6365 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en terugvordering bijstandsuitkering wegens niet vermelden van freelance-inkomsten

In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van een bijstandsuitkering van appellante, die niet heeft gemeld dat zij inkomsten uit freelancewerkzaamheden ontving. De Centrale Raad van Beroep heeft op 23 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante ontving een uitkering op basis van de Wet werk en bijstand (WWB). Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam had bij besluit van 16 augustus 2005 de bijstand van appellante over een bepaalde periode herzien, omdat zij te veel bijstand had ontvangen door het niet vermelden van haar freelance-inkomsten. Het College vorderde een bedrag van in totaal € 2.738,23 terug van appellante, wat zij niet betwistte. Appellante had bezwaar gemaakt tegen een brief van het College, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank Amsterdam verklaarde het beroep tegen dit besluit ongegrond, waarna appellante in hoger beroep ging.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de brief van 12 juli 2006 van het College slechts een informatieve mededeling was en niet gericht op rechtsgevolg. De Raad verwees naar een eerdere uitspraak waarin werd vastgesteld dat een mededeling over een terug te vorderen bedrag geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hierdoor was er geen ruimte voor een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van appellante. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.H.M. Roelofs als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

07/6365 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 15 oktober 2007, 06/4256 (hierna: aangevallen uitspraak)
in het geding tussen
appellante
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (hierna: College)
Datum uitspraak: 23 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. F. Mekke, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 mei 2009. Appellante is, met voorafgaand bericht, niet verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.M. Tjen A. Kwoei, werkzaam bij de gemeente Amsterdam.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellante ontving een uitkering ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB).
1.2. Bij besluit van 16 augustus 2005 heeft het College de bijstand van appellante over de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 juli 2005 herzien. In verband met het niet vermelden van inkomsten uit freelancewerkzaamheden is aan appellante teveel bijstand toegekend. Tevens heeft het College de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2004 tot een bedrag van € 1.341,31 (bruto) en over de periode van 1 januari 2005 tot en met 31 juli 2005 tot een bedrag van € 1.236,22 (netto) van appellante teruggevorderd. Tegen dit besluit is geen bezwaar gemaakt.
1.3. Bij brief van 19 januari 2006 heeft het College aangegeven dat het aan het einde van 2005 nog openstaande bedrag wordt verhoogd met de door het College af te dragen loonheffing. Het van appellante terug te vorderen bedrag is bepaald op € 1.867,63. Bij besluit van 21 februari 2006 heeft het College het tegen de brief van 19 januari 2006 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Tegen dit besluit is geen beroep ingesteld.
1.4. Bij brief van 12 juli 2006 heeft het College, onder verwijzing naar het besluit van
16 augustus 2005 en de brief van 19 januari 2006 onder meer aangegeven dat het van appellante terug te vorderen bedrag, met verdiscontering van hetgeen daarop ter aflossing is betaald, is vastgesteld op € 2.738,23.
1.5. Bij besluit van 8 augustus 2006 heeft het College het bezwaar van appellante tegen de brief van 12 juli 2006 niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij is aangegeven dat in deze brief slechts mededelingen worden gedaan over bestaande vorderingen, waarover appellante reeds bij besluiten van 16 augustus 2005 en 19 januari 2006 in kennis is gesteld.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 8 augustus 2006 ongegrond verklaard.
3. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de brief van 12 juli 2006 aangemerkt moet worden als een mededeling van informatieve aard, die voortvloeit uit het besluit van 16 augustus 2005 en die niet gericht is op rechtsgevolg. De Raad verwijst in dat verband naar zijn uitspraak van 4 januari 2005 (LJN AS2079), waarin is geoordeeld dat een mededeling over de hoogte van een nog terug te betalen bedrag waarover in het verleden een besluit is genomen niet op rechtsgevolg is gericht en derhalve geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Voor een inhoudelijke bespreking van de beroepsgronden van appellante, gericht tegen de terugvordering, is in het kader van de procedure tegen de brief van 12 juli 2006 dan ook geen plaats.
4.2. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.H.M. Roelofs als voorzitter en C. van Viegen en H.C.P. Venema als leden, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juni 2009.
(get.) R.H.M. Roelofs.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
OA