ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1630

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-4152 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAZ-uitkering en rechtsgeldigheid van de uitspraak

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de intrekking van een WAZ-uitkering. De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had de WAZ-uitkering van betrokkene, een zelfstandig melkveehouder, ingetrokken op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek. Betrokkene had zich in oktober 2001 ziek gemeld en ontving vanaf 2002 een uitkering, maar de appellant stelde dat betrokkene vanaf maart 2006 voor minder dan 25% arbeidsongeschikt was. Betrokkene maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar de rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de appellant, waarbij de rechtbank de medische grondslag van het besluit als onvoldoende onderbouwd beschouwde.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank ten onrechte de deskundige had gevolgd. De Raad onderzocht of de aangevallen uitspraak rechtsgeldig tot stand was gekomen. Het bleek dat er nieuwe gedingstukken aan het dossier waren toegevoegd zonder dat de rechtbank opnieuw om toestemming had gevraagd, wat in strijd was met artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierdoor concludeerde de Raad dat de aangevallen uitspraak niet rechtsgeldig was en vernietiging daarvan noodzakelijk was.

De Raad oordeelde dat de zaak geen nadere behandeling door de rechtbank behoefde en besloot de zaak zonder terugwijzing af te doen. De Raad bevestigde dat de deskundige Stevens, die door de rechtbank was ingeschakeld, op verschillende punten niet kon instemmen met de Functionele Mogelijkheden Lijst en dat de belastbaarheid van betrokkene door de verzekeringsartsen was overschat. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet kon standhouden vanwege een ontoereikende medische grondslag en dat het hoger beroep van de appellant niet slaagde. De Raad veroordeelde de appellant in de proceskosten van betrokkene tot een bedrag van € 644,--.

Uitspraak

08/4152 WAZ
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant)
tegen de uitspraak van de rechtbank Zwolle-Lelystad van 6 juni 2008, 06/1691 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
en
appellant.
Datum uitspraak: 17 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld onder meezending van een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts A. Laros van 10 juni 2008.
Namens betrokkene is een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 mei 2009. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink. Namens betrokkene is verschenen zijn gemachtigde J. ter Welle, medewerker bij Countus accountants + adviseurs B.V. te Zwolle.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Betrokkene heeft zich in oktober 2001 ziek gemeld voor zijn werk als zelfstandig melkveehouder (werkzaam op basis van 60 klokuren per week) in verband met psychische klachten. Met ingang van 8 oktober 2002 heeft appellant hem een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65-80%.
1.2. Op basis van een medisch en arbeidskundig onderzoek heeft appellant bij besluit van 19 januari 2006 de WAZ-uitkering van betrokkene met ingang van 20 maart 2006 ingetrokken, onder de overweging dat betrokkene vanaf die datum voor minder dan 25% arbeidsongeschikt moet worden beschouwd. Betrokkene heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 juni 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft appellant het bezwaar tegen het besluit van 19 januari 2006 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het tegen het bestreden besluit door betrokkene ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen. In die uitspraak is overwogen dat de medische grondslag van het bestreden besluit, gelet op het rapport dat de psychiater A.W.M.M. Stevens als deskundige op verzoek van de rechtbank heeft uitgebracht, geen stand kan houden.
3. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de deskundige Stevens heeft gevolgd. Appellant heeft zich daarbij evenals in eerste aanleg op het standpunt gesteld dat er aanleiding bestaat om van het oordeel van de deskundige af te wijken nu uit de door haar opgestelde rapportage geenszins blijkt dat de voorgestelde urenbeperking voor alle geduide functies geldt.
4. Betrokkene heeft zich in zijn verweerschrift op het standpunt gesteld dat er geen aanleiding bestaat om af te wijken van het oordeel van de deskundige Stevens. Een urenbeperking is dan ook aangewezen, aldus betrokkene.
5. De Raad overweegt het volgende.
5.1.1. De Raad ziet in de eerste plaats aanleiding ambtshalve te onderzoeken of de aangevallen uitspraak op juiste wijze tot stand is gekomen. De rechtbank heeft bepaald dat een nader onderzoek ter zitting achterwege blijft. In artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is aan de rechtbank de bevoegdheid hiertoe verleend indien partijen daarvoor toestemming hebben gegeven. Bij schrijven van 11 maart 2008 heeft de rechtbank partijen gevraagd of zij een zodanige toestemming verlenen. Van de zijde van betrokkene is bij brief van 18 maart 2008 meegedeeld dat toestemming wordt verleend om af te zien van verder onderzoek ter zitting en daarbij is tevens een nadere inhoudelijke reactie gegeven. Appellant heeft bij brief van 20 maart 2008 aan de rechtbank te kennen gegeven dat toestemming wordt verleend voor het achterwege laten van een nader onderzoek ter zitting, waarbij tevens een rapportage van de bezwaarverzekeringsarts Laros van 19 maart 2008 is ingezonden. De rechtbank heeft laatstgenoemde brief en rapportage vervolgens doorgezonden aan betrokkene, waarop betrokkene bij brief van 26 maart 2008 een reactie heeft gegeven. Vervolgens heeft de rechtbank de behandeling van het beroep ter nadere zitting achterwege gelaten en uitspraak gedaan.
5.1.2. De Raad overweegt terzake dat er, gelijktijdig en nadat door partijen toestemming is verleend, door beide partijen nieuwe gedingstukken aan het procesdossier zijn toegevoegd, en de rechtbank partijen niet opnieuw om toestemming in de zin van meergenoemd artikel heeft verzocht, terwijl ook anderszins niet is gebleken dat partijen een dergelijke toestemming hebben gegeven. Dit leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak, als in strijd met artikel 8:57 van de Awb, niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Derhalve komt de aangevallen uitspraak voor vernietiging in aanmerking. Nu de zaak naar het oordeel van de Raad geen nadere behandeling door de rechtbank behoeft, zal hij de zaak zonder terugwijzing afdoen.
5.2. Met betrekking tot de medische grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad als volgt. De deskundige Stevens heeft in haar rapportage van 4 mei 2007, zakelijk weergegeven, aangegeven dat zij op bepaalde aspecten niet kan instemmen met de zogenoemde Functionele Mogelijkheden Lijst van 21 oktober 2005. De belastbaarheid van betrokkene ten aanzien van het concentreren van de aandacht, verdelen van de aandacht, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo, emotionele problemen van anderen hanteren en het samenwerken is naar de mening van de deskundige door de verzekeringsartsen van het Uwv overschat. Verder heeft de deskundige in haar rapportage gesteld dat een urenbeperking van 30 uur per week kijkend naar de huidige baan van betrokkene van 60 uur per week geïndiceerd is.
5.3. In vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke door haar ingeschakelde deskundige in beginsel pleegt te volgen. De Raad is van oordeel dat in het onderhavige geval niet gebleken is van feiten of omstandigheden op grond waarvan het aangewezen voorkomt in dit geval van dat uitgangspunt af te wijken. Met name doet zich niet de situatie voor dat uit de reactie van die deskundige op een andersluidend oordeel van een door een partij ingeschakelde medicus blijkt dat de deskundige zijn eigen oordeel niet serieus heeft heroverwogen. In dit verband acht de Raad van belang dat de deskundige Stevens bij brief van 5 maart 2008 voldoende gemotiveerd is ingegaan op hetgeen de bezwaarverzekeringsarts bij rapport van 19 november 2007 tegen haar bevindingen en conclusies heeft ingebracht. De deskundige Stevens heeft daarbij nogmaals benadrukt dat betrokkene al jaren last heeft van aandachts- en concentratieproblemen. De eerder door de deskundige geïndiceerde urenbeperking is voorts voldoende gemotiveerd en serieus door haar heroverwogen, waar zij meergenoemde brief van 5 maart 2008 het volgende vermeldt: ‘Ten aanzien van de urenbeperking geldt ons inziens dat belanghebbende in vergelijkbaar werk (boerenbedrijf met zijn specifieke werkzaamheden) 30 uur/week inzetbaar zou zijn (verdeeld over 7 dagen). Daar hij voor dit werk ongeschikt wordt geacht en het gaat om de beoordeling van de mogelijkheden in passend werk zou gekeken moeten worden naar de in ander werk gangbare werkweken. Normaliter gaat men uit van een werkweek van 5 dagen (niet 7 werkdagen), dus zou gesteld kunnen worden dat een urenbeperking van 5/7 × 30 = 21,5 op zijn plaats zou zijn.’
5.4. De Raad ziet mede gelet op de nadere reactie van de deskundige geen aanleiding om te concluderen dat er geen beslissende betekenis mag worden toegekend aan het oordeel van de door de rechtbank benoemde deskundige. De Raad komt daarom tot de conclusie dat het bestreden besluit niet kan standhouden vanwege een ontoereikende medische grondslag. Dit betekent dat het hoger beroep van appellant niet slaagt.
6. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,-- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarin over de vergoeding van de proceskosten en griffierecht is beslist;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag groot € 644,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL