ECLI:NL:CRVB:2009:BJ1353
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Vaststelling van vergoeding voor immateriële schade in het kader van WAO
In deze zaak gaat het om de vaststelling van een vergoeding voor immateriële schade in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die inmiddels in het buitenland verblijft, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Assen van 28 juli 2008. De rechtbank had in die uitspraak geoordeeld dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) appellant een schadevergoeding van € 7.986,- diende te vergoeden voor de (im)materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente. Appellant was van mening dat de rechtbank hem een te lage schadevergoeding had toegekend en eiste een bedrag van € 75.000,-. Hij voerde aan dat de rechtbank onvoldoende rekening had gehouden met de omstandigheden waaronder hij had geleefd, waaronder het feit dat zijn relatie was beëindigd en hij een zwervend bestaan had geleid.
De Centrale Raad van Beroep heeft op 19 juni 2009 uitspraak gedaan in deze zaak. De Raad oordeelde dat de hoogte van de vergoeding voor immateriële schade naar billijkheid dient te worden vastgesteld, waarbij rekening moet worden gehouden met alle omstandigheden, in het bijzonder de aard en ernst van het letsel en de gevolgen daarvan. De Raad heeft vastgesteld dat de omstandigheden van dit geval, in combinatie met de bedragen die in vergelijkbare zaken zijn toegekend, geen aanleiding geven om tot een hoger schadebedrag te komen dan door de rechtbank was vastgesteld. De Raad bevestigde daarmee de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van appellant af. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvond.