[appellant] wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 22 december 2006, 06/5366
(hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juni 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, gevoegd met het onderzoek in het geding met registratienummer 07/752 AAW, plaatsgevonden op 6 mei 2009. Appellant is, daartoe ambtshalve opgeroepen, in persoon verschenen. Het Uwv is, daartoe ambtshalve opgeroepen, verschenen bij zijn gemachtigde drs. J. Hut. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de gevoegde zaken gesplitst. In het geding met registratie-nummer 07/752 AAW wordt heden afzonderlijk uitspraak gedaan.
1.1. Bij brief van 18 januari 2005 heeft appellant aan het Uwv verzocht om het nadeel te vergoeden dat is ontstaan doordat hij bij de nabetaling van AAW/WAO-uitkering een hoger bedrag aan inkomstenbelasting is verschuldigd dan het geval geweest zou zijn indien door het Uwv tijdig de juiste besluiten waren genomen. Appellant is van mening dat hem dit financiële nadeel moet worden vergoed, te vermeerderen met de wettelijke rente.
1.2. Bij besluit van 19 oktober 2005 heeft het Uwv het verzoek afgewezen, aangezien appellant nog geen gebruik had gemaakt van de zogenoemde uitsmeer- of middelings-regeling (hierna: de regeling), waardoor de omvang van de schade nog niet door het Uwv kon worden vastgesteld.
1.3. Het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar is bij het bestreden besluit van
7 februari 2006 ongegrond verklaard. Hierbij heeft het Uwv erkend dat het in beginsel de plicht heeft om de schade te vergoeden. Niettemin heeft het Uwv de afwijzing van het verzoek gehandhaafd omdat appellant nog geen beroep op de genoemde regeling had gedaan.
2. De rechtbank heeft het door appellant ingestelde beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat het verzoeken om toepassing van de regeling in zijn situatie geen invloed zou hebben op de hoogte van de schade zoals door hem gevorderd is, omdat de Belastingdienst geen gegevens zou bewaren over de vroegere jaren, zo is hem medegedeeld.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Bij de beoordeling van een zelfstandig schadebesluit van het Uwv, zoals het onderhavige, wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij het civielrechtelijke schadevergoedingsrecht. Het Uwv heeft niet betwist dat het door appellant gestelde nadeel kan ontstaan en dat dit nadeel aan het Uwv als gevolg van onrechtmatige besluiten kan worden toegerekend. Op grond van de beschikbare gegevens gaat ook de Raad daarvan uit. De Raad acht het verzoek tot vergoeding van deze schade dan ook in beginsel toewijsbaar, met inachtneming van het volgende.
4.2. De schade beloopt het verschil tussen de in werkelijkheid geheven belasting (of loonheffing) én de belasting (of loonheffing) die verschuldigd zou zijn geweest indien de periodieke betalingen die het Uwv (of zijn rechtsvoorgangers) aan appellant verschuldigd was tijdig waren gedaan. Indien met instemming van de fiscale autoriteiten gebruik is of kan worden gemaakt van middeling en/of van de in de resoluties van de staatssecretaris van Financiën opgenomen uitsmeerregeling inzake nabetaalde inkomsten, wordt bij het vaststellen van de omvang van de schade, in plaats van de fictief geheven belasting in een normale situatie, de na toepassing van de middeling en/of uitsmeerregeling verschuldigde bedragen in aanmerking genomen. Dit vloeit voort uit de regel in het civiele recht dat de benadeelde verplicht is de schade te beperken voor zover hem dit mogelijk is en redelijkerwijs van hem kan worden verlangd. De tot dit doel gemaakte kosten behoren tot de schadeposten die door de schuldenaar (in dit geval het Uwv) moeten worden vergoed, ongeacht of zij inderdaad tot voorkoming of beperking van de schade hebben geleid.
4.3. De Raad merkt op dat appellant, alvorens een verzoek tot bemiddeling of uitsmeren bij de Belastingdienst te kunnen indienen, eerst bij de uitkeringsafdeling van het Uwv een specificatie van de nabetaling per jaar dient aan te vragen. Het Uwv dient deze specificatie te verstrekken. Doet appellant deze aanvraag niet en richt hij geen formeel verzoek tot bemiddeling of uitsmeren aan de Belastingdienst, dan kan hij de gevolgen daarvan niet op het Uwv afwentelen, tenzij één en ander van hem niet in redelijkheid kan worden verlangd.
4.4. In de situatie van appellant acht de Raad onvoldoende dat appellant slechts voorrekent hoe hoog de schade is die hij heeft geleden. Voorts heeft appellant niet voldoende aannemelijk gemaakt dat bemiddeling of uitsmeren niet tot beperking van zijn schade kon of kan leiden. Daartoe dient bewijs in de vorm van gegevens van de Belastingdienst overgelegd te worden.
4.5. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4, kon het Uwv zich naar het oordeel van de Raad redelijkerwijs op het standpunt stellen dat appellant, ter beperking van zijn schade, eerst een beroep moet doen op de uitsmeerregeling, alvorens de (hoogte van de) schadevergoeding kan worden vastgesteld en toegekend.
5. Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bolt en J.P.M. Zeijen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009.
(get.) M.A. van Amerongen.