ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0665

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-60 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag wegens ongeschiktheid van ambtenaar na herhaalde negatieve beoordelingen

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van een ambtenaar die per 1 januari 2006 is ontslagen wegens ongeschiktheid voor zijn functie. De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het beroep van de ambtenaar tegen het beoordelingsbesluit gegrond verklaarde, maar het beroep tegen het ontslagbesluit ongegrond. De Raad stelt vast dat de ambtenaar, ondanks herhaalde beoordelingen en evaluaties, niet in staat was om zijn functioneren op het vereiste niveau te brengen. De beoordelingen van februari 2004 en februari 2005 zijn rechtens onaantastbaar geworden, omdat de ambtenaar hiertegen niet tijdig bezwaar heeft gemaakt. De Raad concludeert dat de directie van de Dienst Wegverkeer terecht heeft vastgesteld dat de ambtenaar ongeschikt is voor zijn functie, mede op basis van een te hoog foutenpercentage bij de administratieve verwerking van zijn werkzaamheden. De Raad oordeelt dat de directie in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid, gezien de langdurige periode waarin de ambtenaar de kans heeft gekregen om zijn functioneren te verbeteren, maar hier niet in is geslaagd. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd.

Uitspraak

08/60 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 15 november 2007, 06/2829 en 06/4688 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Directie van de Dienst Wegverkeer (hierna: directie)
Datum uitspraak: 10 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De directie heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Appellant was zelf aanwezig. De directie heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E.C.M. Paumen, advocaat te ’s-Gravenhage, bijgestaan door mr. H. Pasman en J.M. Mackor, beiden werkzaam bij de Dienst Wegverkeer (hierna: RDW).
II. OVERWEGINGEN
1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Appellant was sinds 1 januari 1983 werkzaam bij de RDW, laatstelijk in de functie van [naam functie] bij de divisie [naam divisie] In die functie diende appellant steekproefcontroles op het werk van de APK-keurmeesters bij de diverse garagebedrijven in de regio uit te voeren en voorts voertuigen te keuren op het eigen keuringsstation van de RDW.
1.2. In verband met zijn taakoverdracht per 1 juli 2001 heeft zijn toenmalige leiding-gevende V appellant in juni 2001 in kennis gesteld van de informatie die hij bij zijn vertrek aan zijn opvolger zou meegeven. Voornaamste punten van kritiek waren dat appellant bij de administratieve verwerking - de zogeheten IAK - meer dan gemiddeld fouten maakt, dat het afkeurpercentage ondanks gesprekken daarover bijna nul is, dat hij steekproeven vaak onvoldoende zorgvuldig uitvoert en dat hij vaak te laat komt. Volgens V was de werkhouding van appellant onder de maat.
1.3. Sindsdien heeft de nieuwe leidinggevende van appellant, B, deze ernstige kritiek in een reeks van evaluatiegesprekken en functioneringsgesprekken herhaald. In die gesprek-ken is appellant telkens heel concreet aangegeven wat er van hem wordt verwacht en is hem verweten dat hij desondanks zijn eigen normen en waarden blijft hanteren en dat hij afspraken niet nakomt. Appellant heeft in die gesprekken aangevoerd dat hij het moeilijk vindt om foutloos te werken als het druk is. Verder heeft hij aangevoerd dat hij het niet reëel vindt dat een landelijk gemiddeld afkeurpercentage bij steekproeven tot norm wordt verheven.
1.4. Op 4 februari 2004 is een beoordeling opgemaakt. Daarbij is vastgesteld dat het afkeurpercentage bij de steekproeven van appellant over 2003 op 0,84% ligt en daarmee ver beneden het landelijk gemiddelde van 7,5% tot 12,5% . Voorts is vastgesteld dat hij bij het keuren in de hal zich regelmatig niet aan procedures en regelgeving houdt en dat de hoeveelheid fouten en onvolledigheden bij de IAK onaanvaardbaar hoog is. Geconcludeerd is dat het functioneren onder de maat is, dat hij onvoldoende betrokken is en zich onvoldoende verantwoordelijk voelt. Afgesproken is dat B een dag met appellant zal meelopen bij het uitvoeren van steekproeven. Appellant heeft weliswaar commentaar geleverd op die beoordeling maar er overigens in berust.
1.5. In april 2004 is besloten dat appellant voor de duur van zes maanden niet wordt ingezet voor het uitvoeren van steekproeven, omdat B bij de hiervoor genoemde controle was gebleken dat appellants werkhouding, gedrag en kwaliteit onvoldoende zijn en afbreuk doen aan de professionaliteit en het image dat de RDW uitstraalt. Ook in dat besluit heeft appellant berust.
1.6. In februari 2005 is er opnieuw een beoordeling opgemaakt. Geconcludeerd is dat het functioneren weliswaar licht is verbeterd, maar nog steeds onder de maat blijft. Vastgesteld is dat appellant te weinig actie onderneemt om zich te verbeteren. Appellant is voorgehouden dat het afkeurpercentage bij de steekproeven de komende maanden boven de 5% zal dienen te liggen en dat het foutenpercentage bij de IAK onder de 7,5% dient te worden gebracht. Ook op deze beoordeling heeft appellant commentaar geleverd, maar daartegen geen rechtsmiddelen aangewend.
1.7. In een tussentijdse evaluatie in mei 2005 is geconstateerd dat het steekproef-percentage nog steeds ruim onder de afgesproken 5% ligt, dat ook het foutenpercentage bij het keuren veel te hoog blijft en dat appellant ook overigens weigert zich te confor-meren aan de RDW-regels. Aangezegd is dat, als er bij het volgende beoordelingsgesprek geen verbetering is, de RDW zal aansturen op ontslag wegens disfunctioneren.
1.8. In september 2005 is appellant opnieuw beoordeeld. Geconcludeerd is dat het functioneren zowel bij het keuren als bij de steekproeven technisch en administratief nog steeds onder de maat is, ondanks een beoordelingstraject, evaluatiegesprekken en mediation. Aangezegd is dat appellant wordt voorgedragen voor ontslag. In afwachting daarvan is hij vrijgesteld van werkzaamheden. Appellant heeft tegen die beoordeling bezwaar gemaakt en nadien beroep ingesteld.
1.9. Na het voornemen daartoe te hebben kenbaar gemaakt waarop appellant zijn zienswijze heeft gegeven, is appellant bij besluit van 9 november 2005 per 1 januari 2006 ontslagen wegens ongeschiktheid voor zijn functie. Dit besluit is, na bezwaar, gehand-haafd bij het bestreden besluit van 20 april 2006.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het beoordelingsbesluit gegrond verklaard. Het beroep tegen het ontslagbesluit heeft de rechtbank ongegrond verklaard, omdat naar haar oordeel uit de gedingstukken voldoende blijkt dat appellant niet beschikt over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die vereist zijn voor het op goede wijze vervullen van de functie van [naam functie]. Volgens de rechtbank is appellant voldoende in de gelegenheid gesteld om zijn functioneren te verbeteren en op het vereiste niveau te brengen en is hij daarbij ook voldoende begeleid. Appellant heeft tegen de ongegrondverklaring van zijn beroep tegen het ontslagbesluit hoger beroep ingesteld.
3. De Raad overweegt naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd het volgende.
3.1. De Raad merkt allereerst op dat de rechtbank bij de beoordeling van het bestreden besluit een juiste toetsingsmaatstaf heeft aangelegd.
3.2. De Raad stelt in navolging van de rechtbank voorts vast dat de beide beoordelingen van februari 2004 en februari 2005, nu appellant tegen beide beoordelingen niet tijdig bezwaar heeft gemaakt, rechtens onaantastbaar zijn geworden. Ook de Raad dient er daarom van uit te gaan dat appellant over de periode februari 2002 tot februari 2005 onvoldoende heeft gefunctioneerd. Wat de beoordeling van september 2005 betreft overweegt de Raad dat die weliswaar door de rechtbank is vernietigd, maar niet omdat die beoordeling inhoudelijk op onvoldoende gronden zou berusten, maar omdat de motivering deels berustte op feiten van buiten de beoordelingsperiode. Geen rechtsregel staat er daarom aan in de weg om de feiten en omstandigheden waarop die beoordeling is gebaseerd, voor zover deze overigens voldoende zijn komen vast te staan, bij de beoordeling van het ontslagbesluit te betrekken.
3.3. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat uit de beschikbare stukken voldoende blijkt dat appellant niet beschikt over eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op juiste wijze vervullen van zijn functie van [naam functie] vereist zijn. Uit die stukken komt immers naar voren dat appellant, die op zichzelf beschouwd ruim voldoen-de technische kennis bezat, een andere opvatting over zijn taak als controleur van de APK-keurmeesters had dan de RDW voorstond en niet bereid was zich te conformeren aan de aanwijzingen van de directie en aan de eisen die de directie aan hem stelde. De Raad wijst erop dat de directie in het algemeen bevoegd is kwantitatieve en kwalitatieve normen vast te stellen waaraan een medewerker bij de uitvoering van zijn werkzaam-heden dient te voldoen. De Raad kan de in dit geval gestelde normen, gezien ook de gehanteerde bandbreedte, niet onredelijk achten. Een zoveel mogelijk uniforme wijze van werken van de [naam functie]s is immers van eminent belang voor het beeld van de RDW naar buiten.
3.4. De directie heeft het oordeel dat appellant ongeschikt is voorts terecht mede gebaseerd op een te hoog foutenpercentage bij de IAK. Ter zitting is namens de directie verklaard dat het daarbij niet zozeer gaat om moeilijke werkzaamheden als wel werkzaamheden die nauwkeurigheid en oplettendheid vergen. Gezien het feit dat appellant al sinds 2001 op zijn vele fouten bij de administratieve verwerking van zijn werkzaamheden is aangesproken, en bij de verbetering daarvan is begeleid, kan de geringe verbetering in het foutenpercentage waarvan in de laatste beoordelingsperiode sprake was - waarbij het foutenpercentage overigens nog wel boven de gestelde norm uitging - hem niet baten. Voorts is namens de directie ter zitting het grote belang toegelicht van een nauwkeurige administratieve verwerking van de werkzaamheden, omdat onvoldoende nauwkeurigheid ertoe leidt dat er onjuiste gegevens in het register voor voertuiggegevens komen. Dat het IAK-systeem als gevolg van EU-voorschriften inmiddels is afgeschaft, doet aan het oordeel van de Raad niet af.
3.5. De gedingstukken laten voorts voldoende zien dat appellant zich feitelijk onvoldoen-de betrokken bij en verantwoordelijk voelde voor zijn werk. Appellant heeft ter zitting van de Raad ook erkend dat hij grote moeite had met de wijzigingen die in 1997 in de organisatie zijn doorgevoerd en die een inperking van de eigen beslisruimte van de medewerkers tot gevolg hadden. Ook heeft hij toegegeven dat hij zich te onafhankelijk heeft opgesteld. Gegeven het feit dat hem gedurende ruim vier jaren de kans is geboden zijn functioneren te verbeteren kan dit inzicht hem thans niet meer baten. De directie heeft terecht vast-gesteld dat appellant ongeschikt is voor zijn functie. Niet gezegd kan worden dat de directie niet in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van zijn ontslagbevoegdheid.
3.6. Het hoger beroep van appellant kan dus niet slagen en de aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
4. De Raad ziet geen aanleiding om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.G. Treffers als voorzitter en G.P.A.M. Garvelink-Jonkers en B.M. van Dun als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I. Mos als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009.
(get.) J.G. Treffers.
(get.) I. Mos.
HD