ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0653
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- C.P.J. Goorden
- P.J. Jansen
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had zich op 15 mei 2006 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als natuursteenhouwer, maar zijn dienstverband werd op dezelfde datum beëindigd. Het Uwv had na onderzoek door een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant vanaf 1 augustus 2007 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij niet meer als ziek werd beschouwd. Dit besluit werd door de bezwaarverzekeringsarts bevestigd, die concludeerde dat er geen medisch objectiveerbare beperkingen waren die arbeidsongeschiktheid zouden rechtvaardigen.
De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was verricht en dat de klachten van appellant niet medisch objectiveerbaar waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv ten onrechte had geconcludeerd dat hij geschikt was voor zijn arbeid en dat zijn zware werkzaamheden niet in de beoordeling waren meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellant niet nieuw waren en niet voldoende onderbouwd. De Raad wees erop dat in eerdere onderzoeken geen medisch objectiveerbare beperkingen waren vastgesteld.
De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd er geen vergoeding van proceskosten toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren om dit te rechtvaardigen.