ECLI:NL:CRVB:2009:BJ0653

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-2550 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na beëindiging van het dienstverband

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, waarin het beroep van appellant tegen een besluit van het Uwv ongegrond werd verklaard. Appellant had zich op 15 mei 2006 ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als natuursteenhouwer, maar zijn dienstverband werd op dezelfde datum beëindigd. Het Uwv had na onderzoek door een verzekeringsarts vastgesteld dat appellant vanaf 1 augustus 2007 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij niet meer als ziek werd beschouwd. Dit besluit werd door de bezwaarverzekeringsarts bevestigd, die concludeerde dat er geen medisch objectiveerbare beperkingen waren die arbeidsongeschiktheid zouden rechtvaardigen.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de (bezwaar)verzekeringsarts voldoende zorgvuldig was verricht en dat de klachten van appellant niet medisch objectiveerbaar waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het Uwv ten onrechte had geconcludeerd dat hij geschikt was voor zijn arbeid en dat zijn zware werkzaamheden niet in de beoordeling waren meegenomen. De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de argumenten van appellant niet nieuw waren en niet voldoende onderbouwd. De Raad wees erop dat in eerdere onderzoeken geen medisch objectiveerbare beperkingen waren vastgesteld.

De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep, waarbij de voorzitter en de leden de eerdere oordelen van de rechtbank onderschreven. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om tot een ander oordeel te komen en bevestigde de aangevallen uitspraak. Tevens werd er geen vergoeding van proceskosten toegewezen, omdat er geen termen aanwezig waren om dit te rechtvaardigen.

Uitspraak

08/2550 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 12 maart 2008, 07/3946 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 24 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.T.F. van Berkel, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 mei 2009. Namens appellant is
mr. Van Berkel verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft zich op 15 mei 2006 bij zijn werkgever ziek gemeld voor zijn werkzaamheden als natuursteenhouwer wegens klachten aan de nek, schouders en rug. Op die datum was hem reeds ontslag aangezegd. Op verzoek van appellant heeft het Uwv een deskundigenoordeel gegeven en beslist dat appellant tussen 15 mei 2006 en 9 juni 2006 geschikt was voor zijn eigen werk. Op 9 juni 2006 is appellant door zijn werkgever ziek gemeld wegens psychische klachten. Vervolgens heeft het Uwv aan appellant een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) toegekend. Het dienstverband tussen appellant en zijn werkgever is per 24 juni 2006 beëindigd.
1.2. Na een onderzoek op 31 juli 2007 door de verzekeringsarts S. Farid, heeft deze namens het Uwv bij besluit van 31 juli 2007 aan appellant meegedeeld dat hij vanaf 1 augustus 2007 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij niet (meer) wegens ziekte of gebreken ongeschikt werd geacht tot het verrichten van zijn arbeid. Bij besluit van 17 oktober 2007 (het bestreden besluit ) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 31 juli 2007, onder verwijzing naar de rapportage van de bezwaarverzekeringsarts R.J. Vervloet van 16 oktober 2007, ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank overwogen dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts naar de medische beperkingen van appellant voldoende zorgvuldig is verricht en dat uit de onderzoeken is gebleken dat de door appellant ondervonden klachten niet medisch objectiveerbaar zijn. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat uit de rapportages van zowel de verzekeringsarts als de bezwaarverzekeringsarts blijkt dat in hun beoordeling de fysiek zware arbeid van appellant is meegewogen. Mitsdien heeft het Uwv naar het oordeel van de rechtbank op goede gronden besloten appellant met ingang van 1 augustus 2007 niet langer in aanmerking te brengen voor een uitkering ingevolge de ZW.
3. In hoger beroep is namens appellant herhaald dat het Uwv ten onrechte heeft geconcludeerd dat hij geschikt was voor zijn arbeid en dat ten onrechte niet is meegenomen dat er sprake was van zeer zware werkzaamheden. Bovendien blijft appellant van mening dat zijn klachten wel medisch objectiveerbaar zijn.
4. De Raad, oordelend over hetgeen appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd, overweegt het volgende.
4.1. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, vormt een herhaling van de gronden die hij reeds in eerste aanleg heeft aangevoerd. De Raad verenigt zich met het ter zake gegeven oordeel van de rechtbank en onderschrijft de daaraan in de aangevallen uitspraak ten grondslag gelegde overwegingen. De Raad volstaat dan ook met een verwijzing naar de rapportage van bezwaarverzekeringsarts Vervloet, waarin is aangegeven dat er bij geen enkel onderzoek (neuroloog, huisarts, deskundigenoordeel, onderzoek door de verzekeringsarts en de bezwaarverzekeringsarts) medisch objectiveerbare beperkingen zijn vastgesteld op basis waarvan arbeidsongeschiktheid voor de laatst verrichte functie zou moeten worden aangenomen. Appellant heeft zijn in hoger beroep herhaalde standpunt, ondanks een aankondiging dat hij zou trachten dit met medische informatie te ondersteunen, niet nader onderbouwd. Mitsdien ziet de Raad geen aanleiding tot een andersluidend oordeel te komen.
4.2. Uit hetgeen hiervoor onder 4.1 is overwogen, volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 24 juni 2009.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) A.L. de Gier.
KR