ECLI:NL:CRVB:2009:BI9814

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-3694 AOW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van premie-inkomen en aftrekposten in het kader van de Algemene Ouderdomswet

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep over de vaststelling van het premie-inkomen van appellant over de jaren 2000 tot en met 2003. Appellant, die in Frankrijk woont en een wijngaard exploiteert, had bezwaar gemaakt tegen de berekening van zijn premie-inkomen door de Sociale verzekeringsbank (Svb). De Svb had in 2005 vastgesteld dat het negatieve inkomen van appellant niet langer in mindering zou worden gebracht op zijn premie-inkomen, omdat de exploitatie van de wijngaard als een hobby werd aangemerkt. Appellant had kosten opgevoerd die hij als aftrekposten wilde laten gelden, waaronder plukkosten en bouwkosten van een hangar, maar deze werden door de Svb niet geaccepteerd.

De rechtbank Amsterdam had het beroep van appellant tegen de besluiten van de Svb ongegrond verklaard, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 7 mei 2009 was appellant niet aanwezig, maar de Svb werd vertegenwoordigd door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd. De Raad overwoog dat de kosten van de plukkosten en de bouwkosten niet waren aangetoond en dat de kosten van de aanleg van een zonne-energiesysteem en een telefoonabonnement niet als zakelijke kosten konden worden aangemerkt. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de bestreden besluiten standhielden.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep faalde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door H.J. de Mooij, in tegenwoordigheid van griffier W. Altenaar, en openbaar uitgesproken op 18 juni 2009.

Uitspraak

07/3694 AOW
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te Frankrijk (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 11 mei 2007, 05/3787 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 18 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 mei 2009. Appellant is niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.T.S.J. Maarschalkerweerd.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Appellant heeft een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en woont in Frankrijk, waar hij sedert 1988 een wijngaard exploiteert. Bij brief van 28 januari 2005 heeft de Svb aan appellant bericht dat de door hem over de jaren 2000 tot en met 2003 verschuldigde premie voor zijn vrijwillige verzekering ingevolge de Algemene Ouderdomswet definitief was berekend op basis van zijn inkomen in die jaren. Daarbij heeft de Svb te kennen gegeven dat het negatieve inkomen dat appellant genereerde met de exploitatie van zijn wijngaard met ingang van het jaar 2000 niet langer op zijn premie-inkomen in mindering gebracht zal worden in verband met het feit dat, omdat appellant nog nimmer positieve inkomsten had verworven met zijn wijngaard, de exploitatie daarvan met ingang van het jaar 2000 zal worden aangemerkt als een hobby.
1.2. Bij vier op 28 januari 2005 genomen primaire besluiten heeft de Svb vervolgens het premie-inkomen van appellant vastgesteld over de jaren 2000, 2001, 2002 en 2003.
1.3. Het bezwaar van appellant tegen deze besluiten is bij vier besluiten op bezwaar van 22 juni 2005 (hierna: bestreden besluiten) gegrond verklaard. De exploitatie van de wijngaard is door de Svb alsnog aangemerkt als een onderneming. In verband hiermee heeft de Svb het premie-inkomen van appellant over de betreffende jaren opnieuw berekend. Omdat echter bleek dat appellant een aantal kostenposten had opgevoerd die niet voor aftrek in aanmerking komen en de berekening van zijn premie-inkomen zonder aftrek van die kosten hoger uitviel dan waarvan de Svb in de besluiten van 28 januari 2005 was uitgegaan, heeft de Svb de in de primaire besluiten vervatte vaststelling van de verschuldigde premie gehandhaafd.
2. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen de bestreden besluiten ongegrond verklaard waarbij de rechtbank ten aanzien van de in geding zijnde kostenposten heeft overwogen dat deze terecht niet als aftrekpost in aanmerking zijn genomen door de Svb.
3. Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd met betrekking tot bedoelde kostenposten komt in essentie overeen met wat hij in beroep bij de rechtbank heeft gesteld. Voorts heeft appellant geageerd tegen het feit dat de Svb het premie-inkomen van appellant vanaf het jaar 2000 pas in 2005 definitief heeft vastgesteld. Dit heeft tot gevolg dat hij nu met een niet geringe naheffing is geconfronteerd, die hij stelt niet te kunnen betalen, ook niet in termijnen.
4.1. De Raad overweegt het volgende.
4.2. De Raad onderschrijft de overwegingen van de aangevallen uitspraak en het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de in geding zijnde kostenposten. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de plukkosten en de bouwkosten van de hangar agricole, omdat deze kosten niet zijn aangetoond, terecht niet in aanmerking zijn genomen bij de berekening van het premie-inkomen van appellant. Aan het feit dat appellant vóór het jaar 2000 niet aangetoonde plukkosten wel kon aftrekken, kon hij op zichzelf niet een in rechte te honoreren verwachting ontlenen dat de Svb die niet aangetoonde kosten tot in lengte van dagen zonder nadere bewijsstukken zou accepteren.
4.3. Voorts is ook de Raad van oordeel dat de kosten van de aanleg van het zonne-energiesysteem en van het telefoonabonnement niet zijn aan te merken als zakelijke kosten, zodat ook deze kosten terecht niet van het premie-inkomen zijn afgetrokken.
4.4. Uit de stukken is de Raad gebleken dat de Svb in het begin van elk jaar een voorlopige premienota oplegt en, na het einde van het jaar, een definitieve. Appellant wist derhalve dat nog een definitieve nota opgelegd zou worden over de jaren 2000 tot en met 2003. Gelet hierop en op het feit dat appellant zelf blijkens de stukken in eerste instantie onvolledige inkomstenopgaven heeft verschaft aan de Svb, is de Raad van oordeel dat het tijdsverloop tussen de voorlopige en de definitieve nota’s niet dermate onredelijk lang is, dat de bestreden besluiten om die reden geen stand zouden kunnen houden.
5. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep faalt zodat de aangevallen uitspraak bevestigd zal worden.
6. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.J. de Mooij. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juni 2009.
(get.) H.J. de Mooij
(get.) W. Altenaar
NW