ECLI:NL:CRVB:2009:BI9789
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- G. van der Wiel
- G.J.H. Doornewaard
- J. Brand
- Rechtspraak.nl
Weigering herziening WAO-uitkering en toename beperkingen
In deze zaak gaat het om de weigering van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om de WAO-uitkering van appellante te herzien. Appellante had eerder een WAO-uitkering ontvangen op basis van een arbeidsongeschiktheid van 45-55%. In 2003 werd deze herzien naar 35-45%. Op 8 juni 2004 meldde appellante zich ziek met cognitieve klachten en duizeligheid. Het Uwv concludeerde dat de toegenomen beperkingen niet voortkwamen uit dezelfde ziekteoorzaak als de eerdere arbeidsongeschiktheid, waardoor de wachttijd voor herziening niet vier, maar 104 weken bedroeg. De rechtbank Utrecht verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad overwoog dat de rechtbank zich had beperkt tot de vaststelling dat er per 8 juni 2004 geen toename van beperkingen was, zonder de vraag te beantwoorden of deze toename voortkwam uit dezelfde ziekteoorzaak. De bezwaarverzekeringsarts had gerapporteerd dat de eerdere toekenning van de WAO-uitkering was gebaseerd op lichamelijke klachten, terwijl de klachten per 8 juni 2004 niet uit dezelfde oorzaak voortkwamen. De Raad bevestigde dat er geen Amber-beoordeling had plaatsgevonden en dat de rechtbank het beroep terecht ongegrond had verklaard, zij het op een onjuiste grond.
De Raad oordeelde dat het hoger beroep van appellante faalde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Tevens werd het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-- en werd het griffierecht vergoed. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en na een zitting waar appellante en het Uwv vertegenwoordigd waren.