ECLI:NL:CRVB:2009:BI9788

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
06-2664 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van WAO-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de herziening van de WAO-uitkering van betrokkene, die op 27 september 2004 een aanvraag voor verhoging van haar uitkering indiende. De ingangsdatum van de toename van haar arbeidsongeschiktheid werd door haar op 1 september 2004 ingevuld. Appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, heeft op deze aanvraag beslist in het kader van de Wet Amber, met een besluit van 7 mei 2007, dat later werd gehandhaafd bij een besluit op bezwaar van 6 december 2007. De Centrale Raad van Beroep heeft in een eerdere uitspraak bevestigd dat appellant de uitkering van betrokkene terecht ongewijzigd heeft voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.

Het huidige geschil betreft een herbeoordeling in het kader van het aangepaste Schattingsbesluit (aSb). Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft appellant vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene is afgenomen naar een mate van 25 tot 35%. Deze herziening is per 12 juni 2005 geëffectueerd, met inachtneming van de vereiste uitlooptermijn van twee maanden na de schriftelijke aanzegging. De Raad oordeelt dat de vermelding van de Wet Amber in het bestreden besluit verwarrend is, maar dat dit niet afdoet aan de juistheid van de herbeoordeling. De rechtbank had ten onrechte geoordeeld dat appellant de medische beperkingen van betrokkene per 19 november 2004 had moeten vaststellen.

De Raad concludeert dat appellant de gezondheidstoestand van betrokkene correct heeft ingeschat op basis van de beschikbare medische gegevens. De argumenten van betrokkene, waaronder een rapportage van Van der Zwaag, bieden onvoldoende basis voor het aannemen van verdergaande beperkingen. De Raad oordeelt dat betrokkene in staat is om de functies te vervullen die aan de schatting ten grondslag liggen, en verklaart het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit ongegrond. De aangevallen uitspraak wordt vernietigd en er zijn geen termen voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

06/2664 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 maart 2006, 05/2971 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
Datum uitspraak: 19 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht, een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009.
Appellant heeft zich niet laten vertegenwoordigen. Betrokkene is verschenen, bijgestaan door mr. De Leest en L.T. van der Zwaag, bedrijfsarts en verzekeringsarts, verbonden aan HumanAbility Medisch Advies B.V. te Elst.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit op bezwaar van 14 september 2005 (bestreden besluit) heeft appellant gehandhaafd zijn besluit van 18 april 2005, waarbij de WAO-uitkering van betrokkene, die laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, met ingang van 12 juni 2005 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en appellant opgedragen een nader besluit op het bezwaar van betrokkene te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak van de rechtbank is overwogen.
Daarbij heeft de rechtbank -kort samengevat- overwogen dat appellant de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene had moeten beoordelen per 19 november 2004 in plaats van per 12 juni 2005, nu in het bestreden besluit is aangegeven dat sprake is van een onderzoek in het kader van de Wet Amber.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat in het bestreden besluit ten onrechte staat vermeld dat de beoordeling heeft plaatsgevonden in het kader van de Wet Amber.
Appellant stelt zich op het standpunt dat de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft plaatsgevonden op basis van het per 1 oktober 2004 aangepaste Schattingsbesluit (verder: aSb). Appellant acht deze beoordeling, met als datum in geding 12 juni 2005, juist. Met betrekking tot de claim van betrokkene in het kader van de Wet Amber heeft appellant in het hoger beroepschrift aangegeven dat ter zake nog een besluit zal worden genomen. De rechtbank heeft het bestreden besluit dan ook ten onrechte vernietigd, aldus appellant.
3.2. Betrokkene heeft zich primair op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit ondeugdelijk is. Naar haar mening had, zoals in het besluit ook is aangegeven, wel een zogenoemde Amber-beoordeling moeten plaatsvinden. Voor zover er geen sprake is van een Amber-beoordeling, is er sprake van een onzorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit. Immers, als het gaat om een beoordeling in het kader van het aSb, ontvangen betrokkenen voorafgaande aan de beoordeling een vragenlijst met een uitgebreide toelichting dat er sprake is van een beoordeling op grond van het aSb, zodat zij zich kunnen voorbereiden op een herkeuring. Daar is in dit geval geen sprake van geweest. Ter ondersteuning van haar grief dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 30 december 2004 ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen, heeft betrokkene een (ongedateerde) rapportage overgelegd van Van der Zwaag, die daarin tot de conclusie is gekomen dat betrokkene niet langer dan 20 uur per week belastbaar is.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Betrokkene heeft op 27 september 2004 een aanvraag verhoging/vervroegde toekenning uitkering ingediend waarop zij als ingangsdatum van de toename van haar arbeidsongeschiktheid 1 september 2004 heeft ingevuld. Appellant heeft op deze aanvraag in het kader van de Wet Amber beslist bij besluit van 7 mei 2007, gehandhaafd bij besluit op bezwaar van 6 december 2007. De vraag of appellant de uitkering van betrokkene als gevolg van die besluitvorming terecht ongewijzigd heeft voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, is door de Raad bevestigend beantwoord in de uitspraak van heden in het geding onder nr. 09/455 WAO.
4.2. Het thans aan de orde zijnde geschil betreft een herbeoordeling in het kader van het aSb. Na medisch en arbeidskundig onderzoek heeft appellant vastgesteld dat de arbeidsongeschiktheid van betrokkene is afgenomen naar een mate van 25 tot 35%. De herziening is geëffectueerd per toekomende datum, te weten 12 juni 2005. Daarbij is de in de jurisprudentie van de Raad vereiste uitlooptermijn van ten minste twee maanden na de schriftelijke aanzegging in acht genomen.
4.3. De vermelding in het bestreden besluit dat sprake is van een onderzoek in het kader van de Wet Amber is verwarrend en onjuist, maar doet er niet aan af dat de rechtbank ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat appellant de medische beperkingen van betrokkene en de invloed van die beperkingen op haar verdienvermogen had moeten vaststellen per 19 november 2004.
4.4. De aangevallen uitspraak dient dan ook te worden vernietigd. Aangezien betrokkene heeft verklaard geen prijs te stellen op terugwijzing naar de rechtbank zal de Raad, doende wat de rechtbank had behoren te doen, het bestreden besluit inhoudelijk beoordelen.
4.5. Aan het bestreden besluit liggen wat het medische aspect betreft de rapportages van de arts L.L.J. Looy van 30 december 2004 en van de bezwaarverzekeringsarts L. ten Hove van 6 september 2005 ten grondslag. De arts Looy heeft het dossier bestudeerd en op 30 december 2004 een spreekuurcontact met betrokkene gehad. Hij heeft geconcludeerd dat bij betrokkene sprake is van rechtstreeks door ziekte of gebrek veroorzaakte beperkingen van haar belastbaarheid. In de FML van 30 december 2004 zijn de beperkingen van betrokkene nader geconcretiseerd. Betrokkene is aangewezen op overwegend schoudersparende werkzaamheden links.
De bezwaarverzekeringsarts heeft dossierstudie verricht. Voorts is zij aanwezig geweest bij de hoorzitting. De bezwaarverzekeringsarts is tot de conclusie gekomen dat er geen medische redenen bestaan voor het aannemen van meer beperkingen bij betrokkene dan door de arts Looy is aangegeven.
4.6. Verder is het bestreden besluit gebaseerd op de rapportages van de arbeidsdeskundige S. Holtewes-Meeuwisse van 11 april 2005 en de bezwaararbeidsdeskundige M.B. Ooms-van der Klaauw van 13 september 2005.
Na raadpleging van het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) heeft de arbeidsdeskundige functies geduid. Op basis van de loonwaarde van de drie hoogstverlonende van die functies heeft de arbeidsdeskundige het verlies aan verdiencapaciteit van betrokkene berekend op 25 tot 35%.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft de geduide functies opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat bij een tweetal functievoorbeelden sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van betrokkene. Er resteren vier functies, waaronder de hoogstverlonende functies van parkeercontroleur (Sbc-code 342022), vleeswarenmaker, slachter, visverwerker (Sbc-code 271010) en verkoper winkel (Sbc-code 317014). De bezwaararbeidsdeskundige heeft een nadere toelichting gegeven op de verschillende signaleringen in deze functies en is tot de opvatting gekomen dat de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene ongewijzigd 25 tot 35% bedraagt.
4.7. Gelet op de voorhanden medische gegevens is de Raad van oordeel dat appellant de gezondheidstoestand van betrokkene en de daaruit voortvloeiende beperkingen ten aanzien van haar arbeidsvermogen, zoals vastgelegd in de FML van 30 december 2004, juist heeft ingeschat. Daarbij is van belang dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen. Voor het aannemen van verdergaande beperkingen bieden de voorhanden gegevens onvoldoende aanknopingspunten. De namens betrokkene overgelegde medische informatie leidt de Raad niet tot een ander oordeel.
4.8. De argumenten die Van der Zwaag aanvoert in zijn brief van 1 februari 2006 en zijn ongedateerde rapportage, aan de Raad toegezonden bij brief van 30 maart 2009, om te komen tot een urenbeperking zijn hiervoor onvoldoende. Voor de door Van der Zwaag bepleite afwijking van de door appellant toegepaste Standaard urenbeperking ziet de Raad geen aanleiding. De Raad heeft de in deze Standaard vastgelegde criteria in zijn jurisprudentie als aanvaardbaar aangemerkt. Voorts verwijst de Raad naar hetgeen hij heeft overwogen in 4.2 in zijn uitspraak onder nr 09 / 455 WAO genoemd in 4.1. van deze uitspraak. De Raad kan zich overigens vinden in hetgeen de bezwaarverzekeringsarts in haar reactie van 3 april 2009 heeft opgemerkt.
4.9. De Raad is voorts van oordeel dat, mede gelet op hetgeen van de kant van betrokkene in beroep is aangevoerd, betrokkene in staat kan worden geacht om de thans aan de schatting ten grondslag liggende functies te vervullen, nu door de bezwaararbeidsdeskundige genoegzaam inzichtelijk is gemaakt dat de in deze functies optredende belasting blijft binnen de voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid.
4.10. Dat een eenmalige herbeoordeling in het kader van het aSb wordt verricht aan de hand van een vooraf door (de) betrokkene ingevuld vragenformulier, maakt het karakter van die beoordeling niet anders. De Raad kan niet inzien dat betrokkene in haar belangen is geschaad. Van de zijde van betrokkene is niet aannemelijk gemaakt dat zij relevante feiten en omstandigheden niet naar voren heeft kunnen brengen.
4.11. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit alsnog ongegrond dient te worden verklaard.
4.12. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
JL