ECLI:NL:CRVB:2009:BI9749

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-99 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van ZW-uitkering en niet-ontvankelijkheid van hoger beroep

In deze zaak gaat het om de toekenning van een Ziektewet (ZW) uitkering aan appellante, die per 7 mei 2007 geen uitkering ontving. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had in een besluit van 6 december 2007 de uitkering geweigerd. Appellante heeft in hoger beroep gesteld dat zij ook na 28 februari 2008 arbeidsongeschikt is en aanspraak maakt op een ZW-uitkering. De rechtbank Arnhem had eerder het beroep van betrokkene, die geen bezwaar had gemaakt tegen het besluit van 6 december 2007, niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat betrokkene redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt, en dat appellante zelf ook geen beroep heeft ingesteld. Hierdoor wordt het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard. De Raad concludeert dat er geen termen zijn voor proceskostenvergoeding. De uitspraak is gedaan op 10 juni 2009.

Uitspraak

09/99 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante],, wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 27 november 2008, 08/1730 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Betrokkene], gevestigd te [vestigingsplaats] (hierna: betrokkene)
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van 29 april 2009. Aldaar zijn partijen - waarvan het Uwv met voorafgaande kennisgeving - niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 6 december 2007 heeft het Uwv aan appellante meegedeeld dat zij per 7 mei 2007 geen uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) zal ontvangen. Bij besluit op bezwaar van 5 maart 2008 (hierna: het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante gegrond verklaard en aan haar alsnog ziekengeld toegekend over de periode van 7 mei 2007 tot 26 februari 2008.
2. Betrokkene heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Appellante heeft aangegeven dat zij niet als belanghebbende wil deelnemen aan het geding. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank overwogen dat betrokkene het wel eens is met het besluit om aan appellante met ingang van 7 mei 2007 een uitkering ingevolge de ZW toe te kennen, maar dat de uitkering volgens betrokkene ook na 26 februari 2008 zou moeten worden voortgezet. Betrokkene heeft geen bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 december 2007, waarbij aan appellante een uitkering ingevolge de ZW juist werd geweigerd. De rechtbank is van oordeel dat de weigering appellante ziekengeld te verstrekken voor betrokkene aanleiding had moeten zijn daartegen bezwaar te maken. Nu niet valt in te zien waarom betrokkene dit heeft nagelaten, is de rechtbank van oordeel dat haar redelijkerwijs kan worden verweten dat zij geen bezwaar heeft gemaakt en wordt het beroep van betrokkene onder verwijzing naar artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet ontvankelijk verklaard.
3. In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat zij in overleg met betrokkene zelf geen beroep heeft ingesteld, omdat zij daartoe op dat moment niet in staat was. Zij heeft nu zelf hoger beroep ingesteld, omdat zij zich op het standpunt stelt dat zij ook na 28 februari 2008 arbeidsongeschikt is en aanspraak maakt op een uitkering ingevolge de ZW.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. Op grond van artikel 6:13 van de Awb - voor zover hier van belang - kan geen beroep bij de administratieve rechter worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt.
4.2. Al eerder heeft de Raad geoordeeld over de toepassing van artikel 6:13 van de Awb in de situatie dat wel beroep was ingesteld bij de rechtbank, maar geen bezwaar was gemaakt, onderscheidenlijk geen beroep bij de rechtbank was ingesteld, maar wel hoger beroep. De Raad concludeerde in zijn uitspraak van 6 april 2004 (LJN AO9141) dat de rechtbank terecht het beroep niet had ontvangen respectievelijk verklaarde in zijn uitspraak van 7 januari 1997 (LJN ZB6657) het hoger beroep niet-ontvankelijk.
4.3. De Raad stelt vast dat betrokkene tegen het besluit van 6 december 2007 geen bezwaar heeft gemaakt en dat de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep mitsdien terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Nu appellante tegen het bestreden besluit zelf geen beroep heeft ingesteld en uit het beroep van betrokkene niet kan worden afgeleid dat dit mede namens appellante is ingesteld, terwijl voorts uit hetgeen appellante in hoger beroep heeft aangevoerd niet is gebleken van de aanwezigheid van feiten of omstandigheden in verband waarmee aan haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat zij zelf geen beroep heeft ingesteld, dient het hoger beroep van appellante niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake de vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.
(get.) E.M. de Bree.
JL