ECLI:NL:CRVB:2009:BI9737

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-455 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de WAO-schatting en de medische onderbouwing van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen, die op 11 december 2008 het beroep van appellante gegrond verklaarde en het besluit van het Uwv vernietigde. Het Uwv had in zijn besluit van 7 mei 2007 de WAO-uitkering van appellante met ingang van 29 september 2004 ongewijzigd voortgezet, met een vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. De rechtbank oordeelde dat de besluitvorming ten onrechte was gebaseerd op artikel 38 van de WAO, terwijl artikel 39a van toepassing had moeten zijn. De rechtbank concludeerde echter dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit zorgvuldig was en dat appellante in staat moest worden geacht de geduide functies te vervullen.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv het verlies aan verdiencapaciteit van appellante op juiste gronden had vastgesteld. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en wees de argumenten van de bedrijfsarts L.T. van der Zwaag af, die stelde dat er een urenbeperking noodzakelijk was. De Raad vond dat de Standaard verminderde arbeidsduur, die door het Uwv werd toegepast, een aanvaardbare leidraad was en dat de argumenten van Van der Zwaag niet voldoende zwaarwegend waren om tot een ander oordeel te komen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er waren geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 19 juni 2009, met G. van der Wiel als voorzitter en A.C.A. Wit als griffier.

Uitspraak

09/455 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 11 december 2008, 08/96 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv)
Datum uitspraak: 19 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. B.J.M. de Leest, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 april 2009. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. De Leest en L.T. van der Zwaag, bedrijfsarts en verzekeringarts, verbonden aan HumanAbility Medisch Advies te Elst. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit op bezwaar van 6 december 2007 (bestreden besluit) heeft het Uwv gehandhaafd zijn besluit van 7 mei 2007, waarbij de WAO-uitkering van appellante met ingang van 29 september 2004 ongewijzigd is voortgezet naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat de besluitvorming ten onrechte is gebaseerd op artikel 38 en niet op artikel 39a van de WAO en derhalve berust op een onjuiste wettelijke grondslag. Omdat de rechtbank tot het oordeel is gekomen dat de medische onderbouwing van het bestreden besluit op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, voldoende is toegelicht waarom appellante met haar beperkingen in staat moet worden geacht de geduide functies te vervullen en het verlies aan verdiencapaciteit per 29 september 2004 terecht is vastgesteld op 35 tot 45%, heeft de rechtbank tevens bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit geheel in stand kunnen blijven.
3.1. In hoger beroep heeft appellante herhaald dat zij zich niet in staat acht tot het verrichten van werkzaamheden gedurende 8 uur per dag en 40 uur per week. Ter ondersteuning van haar grief dat in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) ten onrechte geen urenbeperking is opgenomen, heeft zij een (ongedateerde) rapportage overgelegd van de bedrijfsarts tevens verzekeringsarts L.T. van der Zwaag.
Van der Zwaag heeft daarin geconcludeerd dat er sprake is van RSI, dat partijen het met elkaar eens zijn over de somatische belastbaarheid zoals weergegeven in de rubrieken, 3, 4 en 5 van de FML, dat partijen het er met elkaar over eens zijn dat er geen sprake is van grove psychopathologie en dat er derhalve evenmin discussie is over de invulling van de rubrieken 1 en 2 van de FML. Partijen zijn het, naar Van der Zwaag heeft aangegeven, niet met elkaar eens of er sprake moet zijn van een urenbeperking. Van der Zwaag acht een urenbeperking tot en met 20 uur per week om preventieve redenen noodzakelijk vanwege de inschatting van het risico op hernieuwde uitval. Appellante heeft de Raad verzocht een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen omdat de meningen van de (bezwaar)verzekeringsarts en van Van der Zwaag tegengesteld zijn.
3.2. In verweer heeft het Uwv zich op het standpunt gesteld dat de voor appellante geldende beperkingen in de FML van 2 januari 2007 juist zijn en dat mitsdien voor een urenbeperking geen plaats is.
4.1. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank die hebben geleid tot het oordeel dat het Uwv het verlies aan verdiencapaciteit van appellante, en daarmee de mate van haar arbeidsongeschiktheid, per 29 september 2004 op juiste gronden heeft vastgesteld op 35 tot 45%.
4.2. Het betoog van Van der Zwaag ter zitting dat de door het Uwv toegepaste Standaard verminderde arbeidsduur een wetenschappelijke basis ontbeert, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht. De Standaard is een neerslag van de huidige stand van de medische wetenschap, ontwikkeld ten behoeve van verzekeringsartsen, en wordt door de Raad in zijn jurisprudentie gezien als aanvaardbare leidraad die door het Uwv mag worden gevolgd. Dat Van der Zwaag – op basis van zijn eigen praktijkervaring – een andere opvatting over de waarde van de Standaard heeft, is voor de Raad onvoldoende zwaarwegend om tot een ander oordeel dan neergelegd is in zijn jurisprudentie te komen.
4.3. Naar het oordeel van de Raad is Van der Zwaag er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat de gevolgen van de overmatige betrokkenheid van appellante zodanig zijn dat een urenbeperking noodzakelijk is. De Raad verwijst naar de reactie van de bezwaarverzekeringsarts van 3 april 2009, waarin onder meer is vermeld dat persoonsgebonden kenmerken niet gelijk te stellen zijn aan ziekte of gebrek. De Raad kan zich in deze rapportage vinden.
4.4. Ter zitting van de Raad is van de kant van appellante herhaald dat zij meer beperkt was tengevolge van het dragen van een mitella. Naar het oordeel van de Raad heeft de rechtbank deze grief, onder verwijzing naar hetgeen de bezwaarverzekeringsarts in haar rapportage van 23 oktober 2008 daarover heeft opgemerkt, afdoende weerlegd.
4.5. De Raad ziet gelet op hetgeen is overwogen in 4.1 tot en met 4.4 geen aanleiding om een onafhankelijk medisch deskundige te benoemen.
4.6. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.7. Voor een proceskostenveroordeling acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door G. van der Wiel als voorzitter en G.J.H. Doornewaard en J. Brand als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.C.A. Wit als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2009.
(get.) G. van der Wiel.
(get.) A.C.A. Wit.
JL