de hoofddirectie van de Informatie Beheer Groep (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 8 juli 2008, 07/460 (hierna: aangevallen uitspraak),
[Betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene),
Datum uitspraak: 19 juni 2009
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Betrokkene heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 mei 2009. Appellante was vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber. Betrokkene is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.J. Likkel, juridisch adviseur te Susteren.
1.1. Bij schrijven van 16 oktober 2006 heeft appellante aan betrokkene meegedeeld dat bij controle is gebleken dat het woonadres dat zij voor de toepassing van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) aan appellante heeft doorgegeven afwijkt van hetgeen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) is geregistreerd. Betrokkene is in die brief gewaarschuwd dat indien zij deze afwijking niet binnen vier weken ongedaan maakt, de haar toegekende studiefinanciering naar de norm voor een uitwonende studerende met ingang van september 2006 wordt omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende.
1.2. Vervolgens heeft appellante bij besluiten van 15 december 2006 de aan betrokkene toegekende studiefinanciering met ingang van september 2006 omgezet in studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende. Overwogen is daartoe dat betrokkene heeft verzuimd de afwijking tussen het woonadres dat betrokkene aan appellante heeft opgegeven en hetgeen is geregistreerd in de GBA ongedaan te maken.
1.3. Hiertegen heeft betrokkene bezwaar gemaakt. Daarbij is aangevoerd dat betrokkene zich op 16 augustus 2006 in de GBA in Breda heeft laten inschrijven. Bij die gelegenheid zou aan haar zijn meegedeeld dat met deze inschrijving ook het bij de IB-Groep geregistreerde adres automatisch zou worden gewijzigd. Zij heeft, zo is gesteld, haar nieuwe woonadres niettemin op 18 augustus 2006 ook nog zelf aan de IB-Groep doorgegeven. Ook na ontvangst van de waarschuwing zou zij haar woonadres hebben doorgegeven.
1.4. Het bezwaar van betrokkene is bij besluit van 22 februari 2007 (hierna: bestreden besluit) door appellante ongegrond verklaard onder verwijzing naar artikel 1.5 van de Wsf 2000.
2.1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van betrokkene tegen het bestreden besluit gegrond verklaard en dit besluit vernietigd, een en ander met aanvullende beslissingen inzake de vergoeding van het door betrokkene betaalde griffierecht en haar proceskosten. Daartoe is overwogen dat – kort weergegeven – er in het onderhavige geval geen sprake is van een afwijking in de zin van artikel 1.5 van de Wsf 2000, aangezien uit het door betrokkene ontvangen Bericht Tegemoetkoming scholieren van 30 augustus 2006 kan worden afgeleid dat appellante ervan op de hoogte is gesteld dat betrokkene vanaf augustus 2006 uitwonend was aan het adres in Breda en appellante daar ook van uit diende te gaan voor de uitvoering van de Wsf 2000.
3.1. Appellante heeft zich niet met de aangevallen uitspraak kunnen verenigen en heeft in hoger beroep het standpunt ingenomen dat de omstandigheid dat appellante adresgegevens van studerenden rechtstreeks bij de GBA opvraagt, er niet toe leidt dat studerenden zijn ontslagen van de wettelijke verplichting om zelf en bijtijds wijzigingen in hun woonadres aan appellante door te geven. Verder is er door appellante op gewezen dat het aan de [adres] in [woonplaats] geadresseerde bericht van 30 augustus 2006 is verzonden ter uitvoering van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdragen en schoolkosten (WTOS) en dat adresgegevens voor de uitvoering van die wet – anders dan voor de uitvoering van artikel 1.5 van de Wsf 2000 – rechtstreeks worden overgenomen uit de GBA.
3.2. Betrokkene heeft in hoger beroep gesteld dat zij haar woonadres wel degelijk tijdig aan appellante heeft doorgegeven, eerst daags na haar verhuizing, en nogmaals binnen 4 weken na ontvangst van de waarschuwingsbrief van 16 oktober 2006.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2.1. Betrokkene heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de wijziging van haar adres aan appellante heeft doorgegeven en dat van een situatie als bedoeld in artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000 mitsdien geen sprake kan zijn.
4.2.2. Van de melding via “Mijn IB-Groep” die betrokkene stelt in het kader van de Wsf 2000 te hebben gedaan op 18 augustus 2006, noch van de melding naar aanleiding van de brief van appellante van 16 oktober 2006, is echter een bevestiging te vinden, noch in de bij betrokkene beschikbare gegevens, noch in de gegevens die bij appellante voorhanden zijn. Tegen deze achtergrond moet er daarom van worden uitgegaan dat ten tijde van belang de door betrokkene gestelde opgaven niet zijn gedaan en sprake was van een afwijking als hiervoor bedoeld.
4.3. De Raad is van oordeel dat niet is staande te houden dat betrokkene van deze afwijking redelijkerwijs geen verwijt kan worden gemaakt. Zoals de Raad eerder heeft overwogen, bijvoorbeeld in zijn uitspraak van 15 december 2006, LJN AZ4758, is er geen juridische grond om niet aanvaardbaar te achten dat appellante voor de uitvoering van de WTOS en de Wsf 2000 gebruik maakt van verschillende adressenbestanden. Dat betekent ook dat betrokkene niet zonder meer heeft mogen veronderstellen dat zij gelet op de beslissing van 30 augustus 2006 die haar in het kader van de WTOS was toegezonden niet op de waarschuwing van 16 oktober 2006, die haar in het kader van de uitvoering van de Wsf 2000 is toegezonden, hoefde te reageren, ook al had deze bij haar verwarring gewekt. Zij heeft, naar eigen zeggen, ook onderkend dat zij op de waarschuwing moest reageren, maar - zoals hiervoor al is geoordeeld - is ook niet komen vast te staan dat de beweerdelijk (opnieuw) aan appellante gedane opgave van het woonadres appellante heeft bereikt.
4.4. Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd en dat het beroep alsnog ongegrond moet worden verklaard.
4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 19 juni 2009.