ECLI:NL:CRVB:2009:BI9342
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag Wajong-uitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht, die haar beroep tegen het besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond verklaarde. De rechtbank had geoordeeld dat het Uwv geen nadere informatie hoefde in te winnen over de gezondheidsklachten van appellante, die sinds haar zeventiende jaar zou lijden aan arbeidsongeschiktheid. De rechtbank vond het niet onzorgvuldig dat het Uwv de aanvraag voor een WAJONG-uitkering had afgewezen, omdat appellante zelf had aangegeven dat haar eerste arbeidsongeschiktheidsdag op 10 september 2002 lag. De bezwaarverzekeringsarts had in zijn rapportage van 22 november 2006 geconcludeerd dat er geen sprake was van arbeidsongeschiktheid vóór deze datum.
In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat zij al vanaf 21 september 2000 arbeidsongeschikt was. Ze verwees naar een overzicht van voormalige werkgevers en een brief van haar huisarts. De bezwaarverzekeringsarts had echter in een rapportage van 2 november 2007 aangegeven dat de brief van de huisarts geen aanleiding gaf om zijn eerdere oordeel te herzien. De Centrale Raad van Beroep, die de zaak behandelde, concludeerde dat er geen reden was om te twijfelen aan het medisch oordeel van de verzekeringsarts. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat de in hoger beroep overgelegde stukken niet voldoende waren om het eerdere oordeel te weerleggen.
De Raad besloot de aangevallen uitspraak te bevestigen en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellante. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, op 19 juni 2009.