ECLI:NL:CRVB:2009:BI9124
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake terugbetalingsverplichting studiefinanciering
In deze zaak heeft appellante hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 12 juni 2008, waarin haar beroep tegen het besluit van de IB-Groep van 13 juli 2007 ongegrond werd verklaard. De rechtbank had geoordeeld dat de IB-Groep de maandelijkse terugbetalingsverplichting per 1 april 2007 handhaafde en niet per 1 januari 2007 op nihil stelde, zoals appellante had verzocht op basis van de continuantenregeling. Tijdens de zitting op 8 mei 2009 was appellante niet aanwezig, maar de IB-Groep werd vertegenwoordigd door mr. G.J.M. Naber.
De Centrale Raad van Beroep heeft in zijn uitspraak van 19 juni 2009 de overwegingen van de rechtbank onderschreven. De Raad oordeelde dat appellante in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd die niet al in de eerdere procedure waren besproken. De Raad wees erop dat de rechtbank de herhaalde gronden van appellante afdoende had besproken en gemotiveerd waarom deze niet slagen. Tevens werd opgemerkt dat appellante niet tijdig een aanvraag had gedaan om toepassing van artikel 6.11 van de Wet studiefinanciering 2000, wat haar argumentatie ondermijnde.
Uiteindelijk heeft de Raad besloten de aangevallen uitspraak te bevestigen, wat betekent dat de beslissing van de IB-Groep om de terugbetalingsverplichting niet op nihil te stellen, in stand blijft. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat inhoudt dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend. De uitspraak werd gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van A.E. van Rooij als griffier, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.