[appellante], (hierna: appellante)
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 26 september 2007, 06/1812 (hierna: aangevallen uitspraak)
Stichting Centrum Indicatiestelling Zorg, gevestigd te Driebergen, (hierna: CIZ)
Datum uitspraak: 3 juni 2009
Namens appellant heeft mr. R.A.J. Delescen, advocaat te Roermond, hoger beroep ingesteld.
CIZ heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2009, waar appellante - met kennisgeving - niet is verschenen. CIZ heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. N. Benedictus, A.F.C. Aspers en E.H.M. Houben, allen werkzaam bij CIZ.
Voor een overzicht van feiten en omstandigheden verwijst de Raad naar de aangevallen uitspraak. Hij volstaat hier met het volgende.
1. Appellante heeft op 11 januari 2005 een aanvraag ingediend voor (verlenging) van de indicatie voor Huishoudelijke Verzorging op grond van het bepaalde bij en krachtens de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ).
2. Bij het bestreden besluit van 25 september 2006 heeft CIZ - onder verwijzing naar de rapportage van M.J.A.M.M. Corsius, arts bij het CIZ, van 13 juni 2005 en het Protocol Huishoudelijke verzorging - de afwijzing van de aanvraag van appellante gehandhaafd omdat het inzetten van thuiszorg bij appellante een anti-revaliderend effect kan hebben en de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen nog behandelmogelijkheden biedt.
3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 25 september 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft op basis van de medische gegevens geen aanleiding gezien om te twijfelen aan het oordeel van de medisch adviseur Corsius of aan de zorgvuldigheid van zijn onderzoek. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat appellante haar stelling dat het niet toekennen van thuiszorg juist anti-revaliderend werkt niet met medische gegevens heeft onderbouwd.
4.1 Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
Aangevoerd is dat blijkens de medische informatie wel degelijk een indicatie aanwezig is voor huishoudelijke verzorging en dat het niet toekennen van thuiszorg - mede gelet op haar lichamelijke beperkingen en haar gezinssituatie - een noodsituatie in de hand werkt, hetgeen als anti-revaliderend moet worden aangemerkt.
4.2 CIZ heeft gemotiveerd gepersisteerd bij zijn in het besluit van 25 september 2006
neergelegde standpunt.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.1. Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de AWBZ hebben verzekerden aanspraak op zorg ter voorkoming van ziekten en ter voorziening in hun geneeskundige behandeling, verpleging en verzorging. Tot deze zorg behoren voorzieningen tot behoud, herstel of ter bevordering van de arbeidsgeschiktheid of strekkende tot verbetering van levensomstandigheden, alsmede maatschappelijke dienstverlening.
5.1.2. Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a van het Besluit zorgaanspraken AWBZ (hierna: Besluit) heeft de verzekerde aanspraak op huishoudelijke verzorging als bedoeld in artikel 3 van het Besluit.
5.1.3. Op grond van artikel 2, tweede lid, van het Besluit bestaat de aanspraak op zorg slechts voor zover de verzekerde, gelet op zijn behoefte en uit een oogpunt van doelmatige zorgverlening, daarop redelijkerwijs is aangewezen.
5.1.4. Op grond van artikel 3 van het Besluit omvat huishoudelijke verzorging het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, geriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de verzekerde dan wel van de leefeenheid waartoe de verzekerde behoort, te verlenen door een instelling.
5.2.1. Mede ter nadere invulling van de begrippen ‘doelmatige zorgverlening’ en ‘redelijkerwijs aangewezen zijn’ in artikel 2, tweede lid, van het Besluit heeft CIZ beleid ontwikkeld dat is neergelegd in een reeks van protocollen, waaronder het Protocol Huishoudelijke verzorging april 2005 (hierna: PHV).
5.2.2. In paragraaf 1.8 van het PHV is bepaald dat, wanneer de aandoening die de oorzaak vormt voor de huishoudelijke beperkingen naar de mening van de (CIZ-)arts nog behandelmogelijkheden biedt, in de regel niet alleen huishoudelijke verzorging kan worden geïndiceerd. Wel kan huishoudelijke verzorging naast een te volgen behandeling of revalidatie worden geïndiceerd. Hierover is afstemming met de behandelaar nodig. Zo’n indicatie heeft dan in principe een korte geldigheidsduur, afgeleid van de duur van het behandel- of revalidatietraject.
5.2.3. De Raad is van oordeel dat dit beleid niet in strijd is met enige geschreven of ongeschreven rechtsregel of enig algemeen rechtsbeginsel en het de grenzen van de redelijke beleidsbepaling niet te buiten gaat.
5.2.4. De Raad moet echter vaststellen dat het onderzoek van CIZ niet volledig is geweest. Naar het oordeel van de Raad heeft de CIZ-arts Corsius - die blijkens zijn rapportage van 13 juni 2005 de beschikking heeft gehad over medische informatie van behandelend artsen (neuroloog, huisarts, psychiater, anesthesioloog, orthopedisch chirurg), paramedici (Mensendieck-therapeute, fysiotherapeut en psycholoog) en de als deskundigen ingeschakelde neurologen dr. J.J. Jansen en prof. dr. W. van Tilburg - onvoldoende gewicht toegekend aan het advies van prof. dr. Van Tilburg bezien in samenhang met de overige medische gegevens. Prof dr. Van Tilburg heeft weliswaar geadviseerd appellante psychiatrisch te behandelen voor de geconstateerde depressieve stoornis maar heeft daarnaast opgemerkt dat appellante de elementaire huishoudelijke activiteiten slechts met moeite kon uitvoeren, zowel door de beperkingen als gevolg van het pijnsyndroom als van de depressie, en de wederzijds versterkende effecten van die twee aandoeningen. Het voorgaande in ogenschouw nemend had het - in het licht van het PHV - op de weg van CIZ gelegen om te onderzoeken of appellante onder psychiatrische behandeling is en zo ja, bij wie, en bij deze behandelaar na te gaan in hoeverre het bieden van huishoudelijke zorg anti-revaliderend werkt respectievelijk in hoeverre behandeling naar verwachting zal bijdragen aan vermindering van de noodzaak van huishoudelijke zorg.
5.3. Ten slotte merkt de Raad op dat de door CIZ gedane beroep op de uitspraken van de Raad van 16 juli 2007, 07/3279 WVG-VV (LJN BB0483) en 6 juni 2007, 05/5696 WVG (LJN BA7754) geen doel treft omdat in die zaken de feiten en omstandigheden op relevante onderdelen verschillen van die van het thans voorliggende geschil.
5.4. Uit het onder 5.2.4 tot en met 5.3 overwogene vloeit voort dat het hoger beroep slaagt, de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd en dat het beroep gegrond dient te worden verklaard. Het betekent voorts dat het besluit van 25 september 2006 wegens strijd met de artikel 3:2, en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht dient te worden vernietigd. CIZ zal een nieuw besluit op het bezwaar van appellante moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
6. De Raad ziet aanleiding om CIZ te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 322,-- in beroep en op € 322,-- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De Centrale Raad van Beroep;
Vernietigt de aangevallen uitspraak:
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 25 september 2006;
Bepaalt dat CIZ een nieuw besluit neemt met in achtneming van deze uitspraak;
Veroordeelt CIZ in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,--, te betalen aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat CIZ aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 144,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door R.M. van Male als voorzitter en G.M.T. Berkel-Kikkert en H.C.P. Venema als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van J. Waasdorp als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009.