[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 10 augustus 2007, 07/1086 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
(hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juni 2009
Namens appellant heeft mr. M.F.J. Witlox, advocaat te ‘s-Hertogenbosch, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.J.M. van Haaften.
1.1. Appellant heeft zich op 17 september 2002 ziek gemeld bij het Uwv. Bij besluit van 18 december 2002 is beslist dat appellant met ingang van 24 juni 2002 niet wegens ziekte ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid in de zin van de Ziektewet (ZW). Dat besluit is herroepen bij besluit op bezwaar van 19 februari 2003, waarbij appellant op en na 24 juni 2002 doorlopend ziek is geacht voor zijn arbeid. Als gevolg daarvan is aan appellant alsnog ziekengeld betaald met ingang van 24 juni 2002.
1.2. Bij brief van 2 augustus 2006 heeft appellant het Uwv verzocht om de schade te vergoeden die hij heeft geleden, nu in het besluit op bezwaar van 19 februari 2003 is erkend dat ten onrechte ziekengeld is geweigerd. Appellant heeft gesteld dat de schade bestaat uit schulden die zijn ontstaan door de te late betaling van ziekengeld en uit de kosten die hij heeft moeten maken vanwege de ontruiming van zijn woning.
1.3. Bij besluit van 9 november 2006 heeft het Uwv aan appellant een schadevergoeding toegekend in de vorm van vergoeding van wettelijke rente over de nabetaling van ziekengeld. Het verzoek van appellant om de overige in zijn brief van 2 augustus 2006 genoemde schade te vergoeden, heeft het Uwv bij dat besluit afgewezen. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt. Bij besluit van 13 februari 2007 (het bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de door appellant gestelde schade geen verband houdt met het onrechtmatig genomen besluit van 18 december 2002. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat uit de stukken blijkt dat de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch al op 1 augustus 2002 een vonnis heeft gewezen waarbij appellant is veroordeeld tot ontruiming van zijn woning vanwege een huurschuld van € 2.588,88. De huurschuld is volgens de rechtbank dus ontstaan vóór het onrechtmatige besluit van 18 december 2002 en vóór de ziekmelding van 17 september 2002. Om die reden kunnen de huurschuld en de kosten van de ontruiming niet aan het besluit van 18 december 2002 en aan het Uwv worden toegerekend, aldus de rechtbank.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de huurschuld al op 1 augustus 2002 bestond. Volgens appellant is de huurschuld pas na die datum ontstaan en is die schuld het gevolg van het feit dat het Uwv het ziekengeld te laat heeft betaald. Volgens appellant bedraagt de schade ten minste € 10.000,-.
3.2. Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad overweegt het volgende.
4.1. De Raad is het eens met het oordeel van de rechtbank dat de door appellant gestelde schade niet het gevolg is van het besluit van 18 december 2002. Ook kan de Raad zich vinden in de overwegingen van de rechtbank daarover. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, blijkt uit de aanzegging van de deurwaarder van 14 oktober 2002 dat de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch op 1 augustus 2002 een vonnis heeft gewezen waarbij appellant is veroordeeld tot ontruiming van zijn woning vanwege een huurachterstand. Daaruit volgt dat de huurschuld van appellant en de kosten van de ontruiming al zijn ontstaan vóór het besluit van 18 december 2002 en vóór de ziekmelding van appellant op 17 september 2002. Die schulden en kosten zijn dus niet het gevolg van het besluit van 18 december 2002 en de daarmee verband houdende schade kan daarom niet aan het Uwv worden toegerekend. Appellant heeft zijn stelling dat de huurschuld pas na 1 augustus 2002 is ontstaan niet aannemelijk gemaakt. Deze stelling is ook niet te rijmen met het vonnis van de kantonrechter van 1 augustus 2002.
4.2. Ter zitting van de Raad heeft appellant gesteld dat het Uwv in mei 2002 het ziekengeld ook al te laat heeft betaald en dat hij daardoor zijn huur niet heeft kunnen betalen. In deze zaak gaat het echter alleen om een beoordeling van mogelijke schade als gevolg van het besluit van 18 december 2002. Dat besluit gaat niet over het recht op of de betaling van ziekengeld in mei 2002. Voor zover al sprake zou zijn van een te late betaling van ziekengeld in mei 2002, kan dat dus niet leiden tot een aanspraak op schadevergoeding in deze zaak. Ook de ter zitting van de Raad door appellant gestelde belastingschade valt buiten deze zaak, nu appellant in zijn brief van 2 augustus 2006 niet om vergoeding van dergelijke schade heeft gevraagd en het Uwv daarover nog geen besluit heeft genomen of heeft kunnen nemen.
4.3. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk.