ECLI:NL:CRVB:2009:BI9059
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering weduwepensioen op basis van AWW en NMV
In deze zaak heeft appellante, een weduwe, hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die haar beroep tegen de weigering van de Sociale verzekeringsbank (Svb) om haar een weduwepensioen toe te kennen, ongegrond had verklaard. De weigering was gebaseerd op het feit dat haar echtgenoot ten tijde van zijn overlijden niet verzekerd was onder de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW) en dat appellante geen recht kon ontlenen aan het Algemeen Verdrag inzake sociale zekerheid tussen Nederland en Marokko (NMV). De rechtbank oordeelde dat de echtgenoot van appellante niet verzekerd was omdat hij niet in Nederland woonde of werkte op het moment van zijn overlijden. Dit oordeel werd ondersteund door de toepasselijke wetgeving en de omstandigheden van de zaak.
De Centrale Raad van Beroep heeft de overwegingen van de rechtbank volledig overgenomen en vastgesteld dat hetgeen in hoger beroep naar voren is gebracht, niet meer omvatte dan wat reeds in eerste aanleg was aangevoerd. De Raad concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die aanleiding gaven om af te wijken van de dwingendrechtelijke bepalingen die van toepassing waren op de situatie van appellante. De financiële omstandigheden van appellante werden niet als voldoende beschouwd om een uitzondering te maken op de regels die de toekenning van het weduwepensioen reguleerden.
Uiteindelijk bevestigde de Raad de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de Svb terecht het weduwepensioen had geweigerd. De uitspraak werd gedaan door M.M. van der Kade, in aanwezigheid van griffier W. Altenaar, op 11 juni 2009. Partijen hebben de mogelijkheid om binnen twee weken na verzending van de uitspraak cassatie in te stellen bij de Hoge Raad der Nederlanden, indien zij menen dat er sprake is van schending of verkeerde toepassing van de relevante wetgeving.