ECLI:NL:CRVB:2009:BI9032

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
05-2509 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verrekening van te veel betaalde Ierse kinderbijslag en recht op Nederlandse kinderbijslag

In deze zaak gaat het om de verrekening van te veel betaalde Ierse kinderbijslag met de Nederlandse kinderbijslag. Appellante, die in juli 1999 vanuit Ierland naar Nederland is gekomen, heeft recht op kinderbijslag voor haar zoon [A.], geboren in 1998. De kinderbijslag werd aanvankelijk alleen uitbetaald voor zover deze hoger was dan de Ierse kinderbijslag. Nadat bleek dat appellante in Ierland geen recht had op kinderbijslag, ontving zij in maart 2004 alsnog de volledige kinderbijslag vanaf 1 oktober 1999. Appellante ontving ook kinderbijslag voor haar andere zoon [M.], geboren in 2000.

Echter, het Ierse Social Welfare Services Office (SWSO) heeft vastgesteld dat appellante vanaf haar vertrek uit Ierland geen recht had op kinderbijslag en dat er een bedrag van € 1.737,13 ten onrechte was uitbetaald. De Svb heeft vervolgens besloten om de kinderbijslag van appellante te verrekenen met het te veel betaalde bedrag door het SWSO. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar de rechtbank heeft haar beroep ongegrond verklaard.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de Ierse kinderbijslag niet aan haar, maar aan haar ex-partner is uitbetaald, waardoor er volgens haar geen sprake is van verrekening. De Raad heeft overwogen dat de rechthebbende op de Ierse kinderbijslag dezelfde moet zijn als degene die recht heeft op de Nederlandse kinderbijslag. De Raad concludeert dat appellante rechthebbende was op de Ierse kinderbijslag, ongeacht dat deze door haar ex-partner is geïnd.

De Raad heeft ook overwogen dat er geen dringende redenen waren om van verrekening af te zien. Appellante heeft zich gedurende enkele jaren neergelegd bij de situatie dat haar ex-partner de Ierse kinderbijslag ontving. De Raad bevestigt de aangevallen uitspraak en oordeelt dat de Svb terecht heeft gehandeld door de kinderbijslag te verrekenen.

Uitspraak

05/2509 AKW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Middelburg van 6 april 2005, 04/906 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: Svb).
Datum uitspraak: 4 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. de Jonge, advocaat te Zierikzee, hoger beroep ingesteld.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend en vragen van de Raad beantwoord.
Als opvolgend gemachtigde van appellante heeft mr. F.A. van den Berg, advocaat te Middelburg de gronden van het hoger beroep aangevuld en nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 augustus 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Van den Berg, voornoemd. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Marijnissen.
De Raad heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
De Svb heeft nadere stukken ingezonden. De gemachtigde van appellante heeft vervolgens de gronden van het hoger beroep nader aangevuld.
Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat de nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
II. OVERWEGINGEN
1.1. In juli 1999 is appellante vanuit Ierland naar Nederland gekomen, tezamen met haar zoon [A.], geboren [in] 1998. Aan appellante is met ingang van 1 oktober 1999 kinderbijslag ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) ten behoeve van [A.] toegekend, welke slechts werd uitbetaald voor zover deze hoger was dan de Ierse kinderbijslag. Nadat was gebleken dat in Ierland geen recht op kinderbijslag ten behoeve van [A.] bestond, is aan appellante in maart 2004 alsnog de volledige kinderbijslag vanaf 1 oktober 1999 uitbetaald.
1.2. Vanaf 1 oktober 2000 heeft appellante voorts kinderbijslag ontvangen voor haar zoon [M.], geboren [in] 2000.
1.3. Bij besluit van 1 december 2003 heeft het Ierse Social Welfare Services Office (hierna: SWSO) vastgesteld dat appellante vanaf haar vertrek uit Ierland geen recht op kinderbijslag had en dat aan haar een bedrag van € 1.737,13 ten onrechte is uitbetaald. Appellantes beroep tegen dit besluit is door de Appeals Officer van het Social Welfare Appeals Office ongegrond verklaard. Bij brief van 20 mei 2004 heeft het SWSO de Svb verzocht het door appellante verschuldigde bedrag op grond van artikel 111 van verordening (EEG) nr. 574/72 (hierna: Vo. 574/72) te verrekenen met appellantes recht op kinderbijslag in Nederland.
1.4. Bij besluit van 21 juli 2004 heeft de Svb appellante bericht dat met ingang van het derde kwartaal van 2004 de haar toekomende kinderbijslag wordt ingehouden ter verrekening van de te veel betaalde Ierse kinderbijslag. Bij besluit van 17 november 2004 is appellantes bezwaar tegen het besluit van 21 juli 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Hangende appellantes beroep daartegen, heeft de Svb op 2 maart 2005 een nieuw besluit op bezwaar afgegeven (hierna: bestreden besluit), waarbij appellantes bezwaar gegrond is verklaard voor zover dit de verrekening met de kinderbijslag ten behoeve van [M.] betrof. Met betrekking tot de verrekening van de kinderbijslag ten behoeve van [A.] heeft de Svb zijn besluit van 21 juli 2004 gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank - voor zover hier van belang - appellantes beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3.1. In hoger beroep is namens appellante (wederom) naar voren gebracht dat de Ierse kinderbijslag niet aan appellante is uitbetaald, maar aan haar ex-partner, de vader van [A.]. Dit brengt volgens appellante met zich dat geen sprake is van betaling aan de rechthebbende op Nederlandse kinderbijslag, zodat verrekening op grond van artikel 111 van Vo. 574/72, niet mogelijk is. Voorts is naar de mening van appellante sprake van dringende redenen als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de AKW op grond waarvan de Svb van terugvordering had moeten afzien.
3.2. In zijn uitspraak van 15 april 2005 (LJN AT5268) heeft de Raad overwogen dat op grond van artikel 111, tweede lid, van Vo. 574/72, het orgaan van een lidstaat dat aan een rechthebbende op uitkeringen een groter bedrag heeft uitbetaald dan waarop hij recht heeft, aan het orgaan van enige andere lidstaat dat uitkeringen aan deze rechthebbende verschuldigd is, kan verzoeken het te veel betaalde bedrag in te houden op de bedragen die het aan bedoelde rechthebbende betaalt. Laatstgenoemd orgaan houdt het bedrag in op de wijze en binnen de grenzen als voor een dergelijke schuldvergelijking is bepaald bij de wetgeving die door dit orgaan wordt toegepast, alsof het door dit orgaan zelf te veel betaalde bedragen betreft en maakt het ingehouden bedrag over aan het orgaan dat vorderingen heeft. De Raad heeft er daarbij op gewezen dat blijkens het besluit van de Administratieve Commissie van 9 december 1999 betreffende de interpretatie van artikel 111, leden 1 en 2 van Vo. 574/72 (hierna: AC-besluit 178) onder de woorden ‘rechthebbenden op uitkering’ in artikel 111, tweede lid, van Vo. 574172 moet worden verstaan de persoon die krachtens de nationale wetgeving van een lidstaat recht heeft op een uitkering ongeacht het feit dat die uitkering eventueel berekend of toegekend wordt op basis van de tijdvakken van verzekering en/of wonen die door een ander persoon zijn vervuld, en tot wie de feitelijke betaling is verricht, maar die niet noodzakelijkerwijs int. Hieraan heeft de Raad de conclusie verbonden dat een verrekening op de voet van artikel 111, tweede lid, van Vo. 574/72 slechts mogelijk is als degene aan wie een uitkering onverschuldigd is betaald dezelfde persoon is als degene die recht heeft op de uitkering waarmee verrekend wordt. Daarnaast geldt de eis dat verrekening binnen de grenzen van beide wettelijke regelingen mogelijk is.
3.3. Met betrekking tot het voorliggende geval overweegt de Raad in de eerste plaats dat blijkens een zich onder de gedingstukken bevindende brief van 22 november 2000 van appellante aan de Svb appellante na de geboorte van [A.] in Ierland in het bezit is gesteld van een op haar naam gestelde zogeheten RSI-kaart, op vertoon waarvan de kinderbijslag werd uitbetaald. De Raad verbindt hieraan de conclusie dat appellante rechthebbende was op die kinderbijslag. Dat deze door haar ex-partner is geïnd, doet hieraan niet af. Naar het oordeel van de Raad is dan ook voldaan aan het vereiste dat de rechthebbende op de Ierse kinderbijslag dezelfde is als degene die recht heeft op de Nederlandse kinderbijslag.
3.4. Voorts overweegt de Raad dat appellantes gemachtigde er terecht op heeft gewezen dat verrekening binnen het Nederlandse rechtstelsel mogelijk moet zijn, zodat dient te worden bezien of er dringende redenen waren die de Svb ertoe hadden moeten brengen geheel of gedeeltelijk van verrekening af te zien. Appellante heeft er (ook) in dit verband op gewezen dat de Ierse kinderbijslag aan de vader van [A.] is uitbetaald en dat zij dit geld niet heeft ontvangen. Wat hiervan ook zij, de Raad vermag hierin geen dringende reden te zien. Hij tekent hierbij aan dat appellante zich er kennelijk gedurende enkele jaren bij heeft neergelegd dat haar ex-partner de Ierse kinderbijslag ontving en dat aan haar slechts het Nederlandse surplus werd uitbetaald. Ook in de door appellantes gemachtigde bij schrijven van 9 oktober 2008 nog aangevoerde gronden kan de Raad geen dringende redenen zien, als bedoeld in artikel 24, vierde lid, van de AKW. Dat de SWSO ten onrechte kinderbijslag is blijven uitbetalen terwijl appellante reeds in Nederland woonde en dat de Svb zich lange tijd op het standpunt heeft gesteld dat er bij voorrang recht bestond op Ierse kinderbijslag, is in hoge mate toe te schrijven aan het feit dat appellante deze instanties er niet van op de hoogte heeft gesteld dat haar ex-partner ten onrechte de kinderbijslag ten behoeve van [A.] in ontvangst nam.
3.5. Naar aanleiding van het door appellantes gemachtigde gestelde merkt de Raad ten slotte op dat artikel 23, eerste lid, aanhef en onder c, van de AKW verrekening van de ten behoeve van [A.] onverschuldigd betaalde kinderbijslag met het recht op kinderbijslag te zijnen behoeve, mogelijk maakt.
3.6. Het onder 3.2 tot en met 3.4 overwogene leidt de Raad tot het oordeel dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, voor bevestiging in aanmerking komt.
4. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door M.M. van der Kade als voorzitter en T.L. de Vries en F.A.M. Stroink als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 4 juni 2009.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) W. Altenaar.
NK