ECLI:NL:CRVB:2009:BI8403

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-524 WW + 09-2273 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenpremies en Werkloosheidswet

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante, die in dienst was van een werkgever die failliet is verklaard. Appellante heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) verzocht om overname van onbetaald gebleven pensioenpremies. Het Uwv heeft aanvankelijk geweigerd, omdat appellante het verzoek niet tijdig had ingediend. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, heeft het Uwv in hoger beroep zijn standpunt herzien en een deel van de pensioenpremies overgenomen. Appellante is het echter niet eens met deze beslissing en stelt dat ook premies van vóór de periode van overname door het Uwv moeten worden vergoed. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en concludeert dat het Uwv correct heeft gehandeld. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het beroep tegen het besluit van 19 juni 2007 gegrond, maar het beroep tegen het besluit van 18 juli 2008 ongegrond. De Raad oordeelt dat er geen ruimte is voor verdere overname van pensioenpremies op basis van de WW. De uitspraak is gedaan door H.G. Rottier, met P. Boer als griffier, op 3 juni 2009.

Uitspraak

08/524 WW
09/2273 WW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats], Polen (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 7 december 2007, 07/1774 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juni 2009.
I. PROCESVERLOOP
Appellante heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft op 18 juli 2008 een nieuw besluit op het bezwaar van appellante genomen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2009. Appellante is niet verschenen. Namens het Uwv is mr. D.R. Abdoelhak verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Appellante is van 10 september 1990 tot 14 februari 2003 in dienst geweest van [naam werkgever] (werkgever). De werkgever is 5 december 2003 failliet verklaard. Nadat appellante er in het begin van 2005 door een verzekeringsmaatschappij van op de hoogte was gesteld dat de werkgever ten behoeve van haar te weinig pensioenpremies had afgedragen, heeft appellante het Uwv verzocht om toepassing te geven aan hoofdstuk IV van de WW en is verzocht om overname van de onbetaald gebleven pensioenpremies. Het Uwv heeft bij besluit van 12 maart 2007 dat verzoek afgewezen onder de overweging dat appellante het verzoek niet binnen 26 weken na het faillissement van de werkgever had gedaan.
2.2. Appellante heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 12 maart 2007, welk bezwaar bij het thans bestreden besluit van 19 juni 2007 ongegrond is verklaard. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij het standpunt van het Uwv onderschreven.
2.3. Hangende het hoger beroep heeft het Uwv het in het bestreden besluit neergelegde standpunt verlaten. Bij besluit van 18 juli 2008 zijn de onbetaald gebleven pensioenpremies over de periode van 16 februari 2002 tot 16 februari 2003 overgenomen. De premies zijn inmiddels ook betaald.
3. Appellante kan zich met het besluit van 18 juli 2008 niet verenigen. Naar haar mening had het Uwv ook de onbetaald gebleven pensioenpremies in de periode voorafgaand aan 16 februari 2002 over moeten nemen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. Het Uwv handhaaft het bestreden besluit niet langer. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komen.
4.2. Met het besluit van 18 juli 2008 is het Uwv niet volledig tegemoet gekomen aan appellante, om welke reden het beroep van appellante, gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, geacht wordt mede gericht te zijn tegen dat besluit. Dienaangaande overweegt de Raad als volgt.
4.3. Op grond van artikel 64, aanhef en onder c, van de WW omvat het recht op een uitkering op grond van hoofdstuk IV van de WW, de bedragen die de werkgever in verband met dienstbetrekking met de werknemer aan derden verschuldigd is, over ten hoogste het jaar onmiddellijk voorafgaande aan het tijdstip waarop de in onderdeel b bedoelde termijn eindigt. Onderdeel b van artikel 64 van de WW, gelezen in samenhang met onderdeel a van artikel 64 van de WW, en voor zover hier van belang, benoemt die termijn als de voor de werknemer geldende termijn van opzegging of als de termijn van opzegging, die zou hebben gegolden als deze was aangevangen op de dag waarop de dienstbetrekking naar het oordeel van het Uitvoeringinstituut werknemersverzekeringen redelijkerwijs had moeten worden opgezegd.
4.4. In het geval van appellante heeft het Uwv de pensioenpremies overgenomen die onbetaald zijn gebleven gedurende het jaar voorafgaand aan het einde van haar dienstbetrekking bij de werkgever. Het Uwv heeft aldus overgenomen hetgeen op grond van artikel 64 van de WW ten hoogste kan worden uitgekeerd. Voor het overnemen van hetgeen door appellante overigens nog wordt verlangd, wordt door artikel 64 van de WW, noch door enig ander artikel uit de WW ruimte geboden. Het beroep gericht tegen het besluit van 18 juli 2008 slaagt derhalve niet.
4.5. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling van het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 19 juni 2007 gegrond en vernietigt dat besluit;
Verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 18 juli 2008 ongegrond;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en in hoger betaalde griffierecht van in totaal € 145,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) P. Boer.
BvW