ECLI:NL:CRVB:2009:BI8395

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-3944 WWB
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens ontbreken van gronden

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 juni 2009 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank ’s-Hertogenbosch. De appellant had bezwaar aangetekend tegen een besluit van het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch, dat hem ontheffing verleende van de arbeidsverplichtingen op grond van de Wet werk en bijstand. Het bezwaar werd echter niet-ontvankelijk verklaard omdat de appellant niet op uitnodigingen van het College was verschenen om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. De Raad oordeelde dat het bezwaarschrift van de appellant geen gronden bevatte en dat het College op goede gronden het bezwaar niet-ontvankelijk had verklaard. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de appellant niet had voldaan aan de vereisten van de Algemene wet bestuursrecht, specifiek artikel 6:5, dat stelt dat een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar moet bevatten. De Raad concludeerde dat er geen reden was om te oordelen dat het College niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid gebruik had kunnen maken om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier A. Badermann.

Uitspraak

08/3944 WWB
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 mei 2008, 07/2464 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2009. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.M. van Lokven, werkzaam bij de gemeente ’s-Hertogenbosch.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 23 maart 2007 heeft het College appellant ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, e en f, van de Wet werk en bijstand.
1.2. Op 29 maart 2007 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 23 maart 2007.
1.3. Bij brief van 1 mei 2007 heeft het College appellant uitgenodigd voor een gesprek op 4 mei 2007 om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. Appellant heeft aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven. Vervolgens heeft het College appellant bij brief van 4 mei 2007 uitgenodigd voor een gesprek op 9 mei 2007. Daarbij is aangegeven dat bij niet verschijnen het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Appellant is wederom niet verschenen.
1.4. Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het College het bezwaar van appellant op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 juni 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College op goede gronden het door appellant op 29 maart 2007 ingediende bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit het bezwaarschrift van appellant kunnen niet de gronden van het bezwaar worden afgeleid. Appellant is door het College in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Naar het oordeel van de Raad is appellant hierin niet in geslaagd, nu hij geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodigingen van het College om zijn bezwaren mondeling toe te lichten.
4.2. Dit heeft tot gevolg dat appellant niet heeft voldaan aan het in artikel 6:5, eerste lid aanhef en onder d, van de Awb neergelegde vereiste dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat. Het College was dan ook bevoegd het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.
(get.) A. Badermann.
NK