[appellant] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 28 mei 2008, 07/2464 (hierna: aangevallen uitspraak),
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente ’s-Hertogenbosch (hierna: College)
Datum uitspraak: 9 juni 2009
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2009. Appellant is verschenen. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door J.M.M. van Lokven, werkzaam bij de gemeente ’s-Hertogenbosch.
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Bij besluit van 23 maart 2007 heeft het College appellant ontheffing verleend van de arbeidsverplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, e en f, van de Wet werk en bijstand.
1.2. Op 29 maart 2007 heeft appellant een bezwaarschrift ingediend tegen het besluit van 23 maart 2007.
1.3. Bij brief van 1 mei 2007 heeft het College appellant uitgenodigd voor een gesprek op 4 mei 2007 om zijn bezwaren mondeling toe te lichten. Appellant heeft aan deze uitnodiging geen gehoor gegeven. Vervolgens heeft het College appellant bij brief van 4 mei 2007 uitgenodigd voor een gesprek op 9 mei 2007. Daarbij is aangegeven dat bij niet verschijnen het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kan worden verklaard. Appellant is wederom niet verschenen.
1.4. Bij besluit van 19 juni 2007 heeft het College het bezwaar van appellant op grond van artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet-ontvankelijk verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het besluit van 19 juni 2007 ongegrond verklaard.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen deze uitspraak gekeerd.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het College op goede gronden het door appellant op 29 maart 2007 ingediende bezwaar op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk heeft verklaard. Uit het bezwaarschrift van appellant kunnen niet de gronden van het bezwaar worden afgeleid. Appellant is door het College in de gelegenheid gesteld dit verzuim te herstellen. Naar het oordeel van de Raad is appellant hierin niet in geslaagd, nu hij geen gehoor heeft gegeven aan de uitnodigingen van het College om zijn bezwaren mondeling toe te lichten.
4.2. Dit heeft tot gevolg dat appellant niet heeft voldaan aan het in artikel 6:5, eerste lid aanhef en onder d, van de Awb neergelegde vereiste dat het bezwaarschrift de gronden van het bezwaar bevat. Het College was dan ook bevoegd het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk te verklaren.
4.3. In hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen grond voor het oordeel dat het College niet in redelijkheid van deze bevoegdheid gebruik heeft kunnen maken.
4.4. Het hoger beroep slaagt niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.B.J. van der Ham. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A. Badermann als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.
(get.) A.B.J. van der Ham.