[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 23 april 2008, 07/2881 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juni 2009.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 april 2009, waar appellant is verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Tiemersma.
1. De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
2.1. Voor een uitgebreidere weergave van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden wordt verwezen naar de aangevallen uitspraak. De Raad volstaat met het volgende.
2.2. Appellant heeft vanaf 1 januari 2003 tot 25 juli 2005 een WW-uitkering genoten, op basis van een arbeidspatroon van 40 uur per week. Met ingang van 1 maart 2003 is appellant een éénmanszaak begonnen. Aan appellant is een oriëntatieperiode toegekend. In verband met twijfels over de juiste invulling van de zogenoemde werkbriefjes met ingang van 20 oktober 2003, heeft het Uwv een onderzoek ingesteld, welk onderzoek heeft geleid tot een rapport werknemersfraude van 29 mei 2007. Op basis van de bevindingen en conclusies neergelegd in dat rapport heeft het Uwv bij besluit van 18 juni 2007 de WW-uitkering van appellant over de periode van 20 oktober 2003 tot en met 31 augustus 2004 beëindigd met het aantal uren dat appellant als zelfstandige werkzaam was (24 uur per week). Met ingang van 1 september 2004 is de WW-uitkering van appellant geheel beëindigd, omdat appellant in verband met zijn werkzaamheden als zelfstandige en zijn werkzaamheden bij [naam werkgever] (28 uur per week) meer uren werkzaam was dan het aantal uren waarvoor hij een WW-uitkering ontving.
Bij besluit van 18 juni 2007 is de als gevolg van die herziening onverschuldigd betaalde WW-uitkering over de periode van 20 oktober 2003 tot en met 24 juli 2005 ten bedrage van € 13.325,60 van appellant teruggevorderd.
2.3. Bij besluit op bezwaar van 20 september 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellant tegen de besluiten van 18 juni 2007 ongegrond verklaard.
2.4. De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard. De rechtbank is van oordeel dat appellant zijn inlichtingenplicht ingevolge artikel 25 WW heeft geschonden door met betrekking tot zijn werkzaamheden als zelfstandige alleen de declarabele uren op te geven en niet de indirect gewerkte uren zoals die worden besteed aan administratie, acquisitie en zelfstudie. Volgens de rechtbank is voorts onvoldoende komen vast te staan dat aan appellant toezeggingen zijn gedaan dat hij alleen de directe uren diende op te geven. Voor zover er een mededeling zou zijn gedaan in die richting dan nog is er geen sprake van een ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezegging nu appellant heeft verklaard dat de mededeling hem “off the record” en fluisterend is gedaan. Op grond van de brochure “Kan ik ook voor mezelf beginnen?” had het voor appellant duidelijk behoren te zijn dat hij ook indirect gewerkte uren diende op te geven.
3. In hoger beroep stelt appellant wederom dat hem door een medewerkster van het Uwv is meegedeeld dat alleen de directe uren opgegeven moesten worden en hij om die reden op het verkeerde been is gezet. Appellant meent in die waan te zijn gelaten doordat het Uwv hem pas in 2007 op de juiste invulling van de werkbriefjes heeft gewezen.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De Raad stelt zich, gelet op de zich onder de gedingstukken bevindende gegevens, achter het oordeel van de rechtbank en stelt zich achter de overwegingen die de rechtbank aan dat oordeel ten grondslag heeft gelegd. De Raad voegt daaraan toe dat ook naar zijn oordeel een beroep op het vertrouwensbeginsel niet kan slagen nu aan appellant over het opgeven van de indirect gewerkte uren geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en ongeclausuleerde toezeggingen zijn gedaan. Appellant heeft bevestigd dat hij de voorlichtingsfolder “Kan ik ook voor mezelf beginnen?” heeft ontvangen en heeft daarin kunnen lezen wat van hem met betrekking tot die uren als zelfstandige werd verwacht.
4.2. Hetgeen in hoger beroep door appellant naar voren is gebracht levert geen reden op om anders te beslissen dan hiervoor is overwogen. Voor zover appellant heeft verzocht de wettelijke regels niet strikt toe te passen, merkt de Raad op dat de WW daartoe in dit geval niet de mogelijkheid biedt.
5. Het vorenstaande leidt er toe dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake een proceskostenvergoeding.
De Centrale Raad van Beroep;
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier. De beslissing is, in tegenwoordigheid van P. Boer als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009.