ECLI:NL:CRVB:2009:BI8281

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1001 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verdere ZW-uitkering op basis van simulatie van psychische klachten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant, die zich ziek had gemeld vanwege psychische klachten. De Centrale Raad van Beroep oordeelt op 10 juni 2009 over de weigering van een verdere Ziektewet (ZW) uitkering door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als imam werkzaam was, had zich op 22 december 2006 ziek gemeld. Na een aantal medische onderzoeken door verschillende artsen, waaronder verzekeringsarts B.G.M. Simons en bezwaarverzekeringsarts P.M.H.J. Tjen, werd appellant per 3 juli 2007 hersteld verklaard. Het Uwv weigerde echter een verdere ZW-uitkering, wat leidde tot het bestreden besluit op 4 september 2007. De bezwaarverzekeringsarts concludeerde dat appellant niet arbeidsongeschikt was en dat er sprake was van simulatie.

De rechtbank Roermond verklaarde het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond, en appellant ging in hoger beroep. Tijdens de zitting op 29 april 2009 was appellant niet aanwezig, maar het Uwv was vertegenwoordigd. De Raad overwoog dat de medische beoordeling door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen nieuwe medische gegevens waren ingediend die de eerdere conclusies konden ondermijnen. De Raad benadrukte dat de eigen beleving van appellant niet doorslaggevend was voor de beoordeling van zijn arbeidsongeschiktheid.

Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad van Beroep de uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat het hoger beroep van appellant niet slaagde. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een onafhankelijk medisch onderzoek, zoals door appellant was verzocht, en dat de eerdere conclusies van de bezwaarverzekeringsarts Tjen terecht waren. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter.

Uitspraak

08/1001 ZW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 30 januari 2008, 07/1358 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 10 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2009. Appellant is - met voorafgaand bericht - niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door J.G.M. Huijs.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellant, laatstelijk werkzaam als imam bij de Islamitische Stichting Nederland, heeft zich op 22 december 2006, vanuit een situatie dat hij een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontving, ziek gemeld vanwege psychische klachten. Ter zake van deze ziekmelding is appellant enkele malen op het spreekuur van de verzekeringsarts
B.G.M. Simons gezien. De verzekeringsarts K. Schippers heeft appellant, na het laatste spreekuuronderzoek van 26 juni 2007, per 3 juli 2007 hersteld verklaard voor zijn eigen arbeid. Bij besluit van 29 juni 2007 is appellant met ingang van 3 juli 2007 een (verdere) uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW) geweigerd. Bij besluit van 4 september 2007 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 29 juni 2007 ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit ligt een rapport van de bezwaarverzekeringsarts P.M.H.J. Tjen van 4 september 2007 ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank acht het onderzoek van het Uwv voldoende zorgvuldig. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gevonden om de eindconclusie van het verzekerings-geneeskundig onderzoek in twijfel te trekken. De aangevoerde gronden van appellant worden niet onderbouwd met (nieuwe) medische gegevens, zodat deze niet tot een andersluidend oordeel kunnen leiden. De rechtbank benadrukt nog dat aan de eigen beleving van appellant geen doorslaggevende betekenis kan en mag worden gehecht.
3. De stellingen van appellant in hoger beroep vormen in grote lijnen een herhaling van hetgeen in beroep is betoogd. Appellant blijft van mening dat hij op de datum in geding arbeidsongeschikt was voor zijn functie van imam. Appellant benadrukt dat de huisarts spreekt over een depressieve stemmingsstoornis en dat de behandelend psychiater het duidelijk heeft over een psychiatrisch ziektebeeld, dit in tegenstelling tot de externe deskundige psychiater Y. Güzelcan.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. Ook de Raad is van oordeel dat het bestreden besluit berust op een zorgvuldige medische beoordeling. De bezwaarverzekeringsarts Tjen heeft appellant laten onderzoeken door psychiater Güzelcan. Deze komt in zijn rapport van
28 augustus 2007, op basis van eigen bevindingen en de informatie van de behandelend psychiater S. Gülsaçan van 10 januari 2007, tot de conclusie dat bij appellant sprake is van simulerend ziektegedrag. Verder psychiatrisch onderzoek was niet mogelijk, omdat appellant niet meewerkte. Behalve simulatie heeft de deskundige bij appellant geen psychiatrische diagnose geconstateerd.
4.3. Bezwaarverzekeringsarts Tjen is op basis van de bevindingen van psychiater Güzelcan en de nadien verkregen informatie van de huisarts van 31 augustus 2007 in zijn rapport van 4 september 2007 tot de conclusie gekomen dat bij appellant sprake is van selectief ziektegedrag, hetgeen wijst op simulatie. Tjen acht appellant derhalve in psychische zin niet arbeidsongeschikt als gevolg van ziekte of gebrek. Voorts overweegt Tjen dat niet is in te zien dat de overige diagnoses die door de huisarts zijn aangegeven het functioneren als imam in de weg zouden moeten staan.
4.4. De Raad ziet gelet op de beschrijving van het gedrag van appellant zoals dat uit de diverse medische stukken blijkt, geen aanleiding het oordeel van Tjen dat bij appellant sprake is van simulatie niet te volgen. In de namens appellant in hoger beroep ingebrachte informatie van de behandelend psychiater Gülsaçan van 22 januari 2008, die inhoudelijk niet verschilt dan de in de primaire fase ingebrachte informatie van deze psychiater, ziet de Raad, mede in aanmerking de rapportage van Tjen van 17 maart 2008, geen aanleiding anders te oordelen. Het in hoger beroep ingebrachte schrijven van WAA-traject van 8 januari 2009, dat betrekking heeft op appellants aanmelding voor werk in het kader van de WSW, acht de Raad niet relevant voor het onderhavige geding. Voor een onderzoek door een onafhankelijke medisch deskundige, zoals door appellant is verzocht, ziet de Raad dan ook geen aanleiding.
4.5. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en C.P.J. Goorden en P.J. Jansen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2009.
(get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk
(get.) E.M. de Bree.
CVG