ECLI:NL:CRVB:2009:BI8235

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
9 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08-1632 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheidsevaluatie

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin de intrekking van haar WAO-uitkering werd bevestigd. De Centrale Raad van Beroep heeft op 9 juni 2009 uitspraak gedaan. De zaak betreft de intrekking van de WAO-uitkering van appellante, die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld op minder dan 15% arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had eerder geoordeeld dat het besluit van het Uwv om de uitkering per 18 april 2006 in te trekken, rechtmatig was. Dit oordeel was gebaseerd op het rapport van de door de rechtbank benoemde deskundige, W.C.G. Blanken, die de belastbaarheid van appellante had beoordeeld en concludeerde dat zij in staat was de aan de schatting ten grondslag liggende functies te verrichten.

Appellante heeft in hoger beroep haar bezwaren herhaald, stellende dat haar beperkingen niet correct waren ingeschat en dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) niet juist was vastgesteld. Ze voerde aan dat de deskundige onvoldoende rekening had gehouden met haar ziekteverloop en klachten. Ook vroeg zij om een nieuw deskundigenonderzoek, omdat de tolk die haar bijstond slechts kort aanwezig was tijdens het onderzoek.

De Raad overweegt dat het oordeel van een onafhankelijke deskundige doorgaans gevolgd wordt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die afwijking rechtvaardigen. In dit geval zag de Raad geen aanleiding om van deze hoofdregel af te wijken. Het rapport van de deskundige was zorgvuldig en goed gemotiveerd. De Raad concludeerde dat de rechtbank de zaak correct had beoordeeld en dat het besluit van het Uwv in stand kon blijven. De verslechtering van appellantes gezondheidssituatie na de datum van het besluit had geen invloed op de rechtmatigheid van de intrekking van de uitkering. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

08/1632 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 24 januari 2008, 06/3104 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 9 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Ben Ahmed, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 april 2009. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door W.L.J. Weltevrede.
II. OVERWEGINGEN
1. Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het Uwv, beslissend op bezwaar, gehandhaafd zijn besluit de WAO-uitkering van appellante met ingang van 18 april 2006 in te trekken.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellante gericht tegen het besluit van 20 juni 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft haar oordeel doen steunen op het door de door haar benoemde deskundige W.C.G. Blanken, revalidatiearts, uitgebrachte rapport van 12 november 2007. De deskundige heeft in dit rapport aangegeven dat hij kan instemmen met de vaststelling van de belastbaarheid van appellante zoals neergelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 26 januari 2006 en dat appellante naar zijn mening in staat moet worden geacht de aan de schatting ten grondslag liggende functies te verrichten.
3. In hoger beroep heeft appellante haar grief herhaald dat haar beperkingen zijn onderschat en dat de FML niet correct is vastgesteld. Om die reden zijn de geduide functies voor haar niet passend. Appellante kan zich niet verenigen met het rapport dan de deskundige Blanken. Zij stelt zich op het standpunt dat de deskundige te weinig rekening heeft gehouden met het verloop van haar ziekte en met het karakter van haar klachten in relatie tot de vastgestelde beperkingen. Voorts acht appellante een nieuw deskundigenonderzoek noodzakelijk omdat de tolk die haar zou bijstaan slechts de laatste 5 minuten van het onderzoek aanwezig is geweest.
4.1. De Raad overweegt als volgt.
4.2. In de vaste rechtspraak van de Raad ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken. Het rapport van de deskundige is zorgvuldig tot stand gekomen, consistent en naar behoren gemotiveerd.
4.3. Hetgeen in hoger beroep van de zijde van appellante is aangevoerd met betrekking tot de FML is door de rechtbank afdoende besproken. De in hoger beroep door appellante overgelegde medische informatie van dr. W. Blanken, geneesheer fysische geneeskunde en revalidatie, en dr. M. Cuypers verbonden aan het Sint-Vincentius en Sint-Jozef, GZA-ziekenhuizen, afdeling radiodiagnose-echografie, dateert van oktober en november 2008 en ziet niet op de datum in geschil. De Raad verwijst naar de reacties van de bezwaarverzekeringsarts van 10 november 2008 en 5 januari 2009, in welke reacties de Raad zich kan vinden.
4.4. Voor de stelling van appellante dat de tolk niet gedurende het gehele onderzoek door de deskundige aanwezig is geweest ziet de Raad geen aanknopingspunten in de rapportage van 12 november 2007. De Raad wijst er op dat de deskundige aangeeft dat appellante heel redelijk Nederlands spreekt, zich goed verstaanbaar kan maken en dat voor de nuances in het gesprek de aanwezigheid van een tolk wel behulpzaam was. Gelet op het vorenstaande ziet de Raad geen aanleiding een nieuw deskundigenonderzoek te gelasten.
4.5. De Raad volgt de rechtbank in haar oordeel dat het besluit van het Uwv van 20 juni 2006 in rechte stand kan houden en dat de uitkering van appellante op goede gronden met ingang van 18 april 2006 is ingetrokken omdat haar arbeidsongeschiktheid is bepaald op minder dan 15%.
4.6. De omstandigheid dat de gezondheidssituatie van appellante inmiddels zodanig is verslechterd dat zij vanaf 29 juni 2007 weer voor 80 tot 100% arbeidsongeschikt wordt beschouwd, maakt dit niet anders.
4.7. Het hoger beroep slaagt derhalve niet. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
4.8. Voor een proceskostenveroordeling ziet de Raad geen aanleiding.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.A. van Amerongen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juni 2009.
(get.) J. Brand.
(get.) M.A. van Amerongen.
JL