ECLI:NL:CRVB:2009:BI7126

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-6669 WAO + 07-7152 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning van WAO-uitkering en beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de toekenning van een WAO-uitkering aan appellant, die in hoger beroep is gegaan tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De Centrale Raad van Beroep heeft op 3 juni 2009 uitspraak gedaan. Appellant had eerder een uitkering gekregen, maar het Uwv had zijn bezwaar tegen de hoogte van de uitkering ongegrond verklaard. De rechtbank Breda had het besluit van het Uwv vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat zijn beperkingen waren onderschat, vooral met betrekking tot zijn knieën en rug, en dat zijn opleidingsniveau te hoog was ingeschat.

De Raad heeft de argumenten van appellant beoordeeld en kwam tot de conclusie dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de conclusies juist waren. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat er geen reden was om aan de vastgestelde beperkingen van appellant te twijfelen. De Raad merkte op dat het Uwv in een nieuw besluit, dat in de hoger beroepsfase was genomen, voldoende had toegelicht dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, passend waren voor de belastbaarheid van appellant.

De Raad concludeerde echter dat het Uwv onvoldoende had gemotiveerd dat appellant voldeed aan het vereiste opleidingsniveau voor de functie van parkeercontroleur. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit een onvoldoende draagkrachtige motivering ontbeert en verklaarde het beroep tegen dit besluit gegrond. De Raad veroordeelde het Uwv in de proceskosten van appellant en bepaalde dat het Uwv een nieuw besluit op bezwaar moest nemen, rekening houdend met de uitspraak van de Raad.

Uitspraak

07/6669 WAO+ 07/7152 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 23 oktober 2007, 07/1347 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 3 juni 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. C. Brouwer-Morren, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, hoger beroep ingesteld.
Met het hoger beroepschrift heeft mr. Brouwer-Morren een rapportage van 30 oktober 2007 van een voor het Uwv werkzame bezwaararbeidsdeskundige, alsmede een nieuwe beslissing op bezwaar van 12 november 2007 ter uitvoering van de aangevallen uitspraak ingezonden.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 maart 2009. Appellant is – met voorafgaand bericht – niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Bij besluit van 4 april 2005 heeft het Uwv aan appellant met ingang van 25 oktober 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%.
1.2. Bij besluit van 23 januari 2006 (hierna: bestreden besluit 1) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 april 2005 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen bestreden besluit 1 gegrond verklaard, dat besluit vernietigd, het Uwv opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar van appellant te nemen met inachtneming van de uitspraak en beslissingen gegeven ter zake van de vergoeding van griffierecht en proceskosten. De rechtbank heeft daartoe – samengevat – overwogen dat zij op grond van de beschikbare medische gegevens geen aanleiding ziet de bij het bestreden besluit ten aanzien van appellant aangenomen beperkingen voor onjuist te houden. Voorts heeft zij vastgesteld dat nog niet alle signaleringen in de aan appellant voorgehouden functies door het Uwv zijn verklaard. Om die reden heeft de rechtbank het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
3.1. Appellant heeft in hoger beroep voornamelijk het eerder aangevoerde – met name dat zijn beperkingen zijn onderschat, in het bijzonder ten aanzien van het gebruik van zijn knieën en rug – herhaald. Voorts blijft appellant van mening dat zijn opleidingsniveau door het Uwv te hoog is ingeschat.
3.2. Het Uwv heeft in de loop van de hoger beroepsfase het in rubriek I genoemde besluit van 12 november 2007 (hierna: bestreden besluit 2) genomen. Bij dat besluit heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 april 2005 opnieuw ongegrond verklaard. Blijkens zijn aan dat besluit ten grondslag liggende rapport van 30 oktober 2007 heeft de bezwaararbeidsdeskundige alsnog op alle door de rechtbank genoemde signaleringen een toelichting gegeven.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is van oordeel dat in hetgeen appellant in hoger beroep ter zake van de medische grondslag heeft aangevoerd, geen grond is te vinden om de rechtbank in haar oordeel niet te volgen. Evenmin als de rechtbank heeft de Raad reden om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek van het Uwv en de juistheid van de conclusies ervan. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank met betrekking tot de vastgestelde beperkingen van appellant ten tijde hier in geding. Appellant heeft er in het aanvullend beroepschrift nog op gewezen dat hij in februari 2007 met knie- en rugklachten is uitgevallen. De Raad zal hieraan voorbij gaan, nu in dit geding slechts wordt geoordeeld over de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 25 oktober 2004. De gronden die appellant tegen de aangevallen uitspraak heeft aangevoerd met betrekking tot de medische component van de onderhavige besluitvorming slagen derhalve niet.
4.2. Aangezien het Uwv met bestreden besluit 2 niet geheel aan de bezwaren van appellant is tegemoet gekomen, wordt ingevolge de artikelen 6:19, eerste lid, en 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dit beroep geacht mede te zijn gericht tegen bestreden besluit 2.
4.3. Met betrekking tot bestreden besluit 2 overweegt de Raad dat het Uwv met de rapportage van 30 oktober 2007 van zijn bezwaararbeidsdeskundige afdoende heeft toegelicht dat de aan de onderhavige schatting ten grondslag gelegde functies, gelet op de daaraan verbonden belastende aspecten, berekend zijn voor de belastbaarheid van appellant.
4.4. Met betrekking tot de grief van appellant dat het Uwv zijn opleidingsniveau niet juist heeft beoordeeld overweegt de Raad het volgende.
4.5. De bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv heeft blijkens diens rapportage van 27 december 2005 de onderhavige schatting gebaseerd op de functies parkeercontroleur (Sbc-code 342022), kanter (Sbc-code 264090) en gastheer/gastvrouw (Sbc-code 342021). Voor de functie parkeercontroleur is blijkens de arbeidsmogelijkhedenlijst van 22 december 2005 een VMBO-niveau vereist, waarbij is vermeld dat appellant binnen een periode van één jaar na zijn aanstelling in staat moet zijn het diploma Buitengewoon Opsporingsambtenaar te behalen en de opleiding parkeercontroleur met succes te volgen. Weliswaar heeft appellant volgens eerdergenoemde rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige aansluitend aan het lager onderwijs de LTS, richting schilderen, met diploma afgesloten, daarna het leerlingenstelsel succesvol afgerond en tot slot het diploma VCA Basisveiligheid behaald, maar zoals de bezwaararbeidsdeskundige er in de beroepsfase in zijn rapportage van 29 januari 2007 op heeft gewezen blijkt uit het zich bij de gedingstukken bevindende LBO-diploma van appellant dat deze het zogeheten A-programma heeft gevolgd, welk opleidingsprogramma beperkt van aard is en waarbij het accent vooral ligt op de praktische scholing. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens – naar het oordeel van de Raad met juistheid – geconcludeerd dat appellant, ondanks het beperkte karakter van de opleiding, beschikt over opleidingsniveau 3. Het vorenstaande wil evenwel niet zeggen dat appellant op de in geding zijnde datum beschikte over de voor de functie van parkeercontroleur vereiste vaardigheid om de hiervoor genoemde opleidingen succesvol te volgen. De Raad neemt hierbij in aanmerking dat er in het kader van de reïntegratieactiviteiten van appellant uitgebreid psychotechnisch beroepskeuzeonderzoek heeft plaatsgevonden. Blijkens de daarop betrekking hebbende rapportage van 28 februari 2005 van AXO Loopbaanadvies & Outplacement B.V. zijn er voor appellant passende functiemogelijkheden te duiden, doch dient rekening te worden gehouden met zijn capaciteiten die duidelijk op het niveau van Individueel Technisch Onderwijs (ITO) liggen en van een gehalte zijn dat beneden het gemiddelde LBO/VMBO-niveau ligt. Gelet op het vorenstaande acht de Raad van de zijde van het Uwv onvoldoende toegelicht dat appellant geacht wordt te voldoen aan het voor de functie van parkeercontroleur vereiste opleidingsniveau. Overigens tekent de Raad aan dat de als zogenoemde reserve geduide functie van productiemedewerker industrie (Sbc-code 111180), waarin men in staat moet zijn om het diploma MBO 2e niveau Operator-A te behalen, gelet op het bovenstaande, zonder nadere toelichting niet als een voor appellant geschikte functie kan worden aangemerkt.
4.6. Gelet op hetgeen is overwogen in 4.5 moet de Raad concluderen dat bestreden besluit 2 een voldoende draagkrachtige motivering ontbeert, zodat het beroep daartegen gegrond moet worden verklaard.
5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep tegen het besluit van 12 november 2007 gegrond en vernietigt dat besluit;
Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak van de Raad;
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in hoger beroep tot een bedrag groot € 322,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 106,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en H. Bedee en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009.
(get.) T. Hoogenboom.
(get.) I.R.A. van Raaij.
KR