ECLI:NL:CRVB:2009:BI6954
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- R. Kooper
- W.F. Claessens
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op basis van woonsituatie en huisbezoeken
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om bijstandsuitkering ongegrond verklaarde. Appellant had op 28 december 2005 een aanvraag ingediend voor bijstand op basis van de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij hij aangaf gescheiden te zijn en tijdelijk bij vrienden te wonen. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam heeft echter een onderzoek ingesteld naar zijn woonsituatie, wat resulteerde in twee huisbezoeken. Tijdens deze bezoeken werd appellant niet aangetroffen op het opgegeven adres, en de hoofdbewoonster moest hem oproepen om binnen te komen. Dit leidde tot de conclusie dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk op het opgegeven adres woonde.
Het College heeft de aanvraag om bijstand op 9 maart 2006 afgewezen, en het bezwaar van appellant tegen deze afwijzing werd op 16 mei 2006 ongegrond verklaard. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in haar uitspraak van 25 september 2007. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt herhaald, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de resultaten van de huisbezoeken voldoende grondslag boden voor het standpunt van het College. De Raad concludeerde dat het hoger beroep geen doel trof en bevestigde de aangevallen uitspraak.
De Raad overwoog verder dat appellant niet had aangetoond dat hij door medische omstandigheden niet in staat was om zijn woonsituatie te onderbouwen. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en de beslissing werd openbaar uitgesproken op 26 mei 2009.