ECLI:NL:CRVB:2009:BI6818

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
07-5655 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van medische en arbeidskundige beoordeling

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van appellante tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden, waarin de weigering van een WIA-uitkering door het Uwv werd bevestigd. Appellante, die sinds 1 juni 2004 uitgevallen was door psychische klachten en pijn in haar linkerarm, had een beoordeling ondergaan in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De verzekeringsarts L.J. Zwemer concludeerde dat appellante beperkingen had, maar dat zij nog geschikt was voor andere functies. De arbeidsdeskundige T. Annema berekende de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 35%.

Na een bezwaarprocedure, waarin aanvullende informatie van de huisarts werd opgevraagd, bleef de conclusie van de bezwaarverzekeringsarts dat de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van appellante correct was. De bezwaararbeidsdeskundige concludeerde dat de geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, voldoende gemotiveerd was. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

In hoger beroep herhaalde appellante haar gronden, maar de Raad oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat de verzekeringsartsen de beperkingen niet hadden onderschat. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv de geschiktheid van appellante voor de functies voldoende had aangetoond. De uitspraak werd gedaan in het openbaar op 29 mei 2009.

Uitspraak

07/5655 WIA
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 11 september 2007, 06/2834 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 29 mei 2009
I. PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Rijnsburger, advocaat te Leeuwarden, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2007, waar appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Rijnsburger. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.H.M.A. Swarts.
II. OVERWEGINGEN
1. Appellante is werkzaam geweest bij de thuiszorg in [plaatsnaam]. Met ingang van 1 juni 2004 is zij uitgevallen wegens psychische klachten en een pijnlijke linkerarm. Vervolgens heeft per einde wachttijd een beoordeling plaatsgevonden in het kader van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). In dat verband is appellante op 24 mei 2006 onderzocht door de verzekeringsarts L.J. Zwemer, die in zijn rapport van dezelfde datum tot de conclusie is gekomen dat er bij haar sprake is van psychische klachten alsmede linkerarm- en handklachten. Met inachtneming van uit deze klachten voortvloeiende beperkingen heeft hij een zogeheten Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) opgesteld. Daarna is de arbeidsdeskundige T. Annema tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt voor haar werk in de thuiszorg, maar nog wel geschikt is voor andere functies. Op basis van drie van deze functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op minder dan 35%. Bij besluit van 9 juni 2006 heeft het Uwv appellante per 30 mei 2006 de toekenning van een WIA-uitkering geweigerd.
2. De bezwaarverzekeringsarts heeft informatie opgevraagd bij de huisarts van appellante. Deze heeft hem informatie uit de behandelende sector ter beschikking gesteld. Uit deze informatie is gebleken dat er bij appellante ook nog sprake is van bloedarmoede. De bezwaarverzekeringsarts is echter niet tot de conclusie gekomen dat de voor appellante vastgestelde FML onjuist is. De bezwaararbeidsdeskundige heeft na overleg met de bezwaarverzekeringsarts vastgesteld dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functie van productiemedewerker voedingsmiddelenindustrie niet geschikt is. De overige voor appellante geselecteerde functie heeft hij wel geschikt geacht. Voorts heeft hij deze geschiktheid nader gemotiveerd. Op basis van een nieuwe schatting, waarbij hij eveneens een enigszins gewijzigd maatmanloon heeft gehanteerd, heeft hij vastgesteld dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante minder dan 35% blijft. In overeenstemming met dit rapport is bij besluit van 24 november 2006 het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
3.1. In beroep heeft appellante gesteld dat nader onderzoek naar haar psychische belastbaarheid had moeten plaatsvinden en dat de bezwaarverzekeringsarts haar had moeten onderzoeken. Bovendien is zij van mening dat de geschiktheid van de functies niet in voldoende mate is gemotiveerd.
3.2. Het Uwv heeft in beroep nog rapporten van twee verschillende bezwaararbeidsdeskundigen ingebracht.
3.3. De rechtbank heeft zich zowel met de medische als de arbeidskundige component van het bestreden besluit kunnen verenigen en heeft het beroep ongegrond verklaard.
4. In hoger beroep heeft appellante haar beroepsgronden herhaald.
5.1. De Raad overweegt als volgt.
5.2. De verzekeringsarts heeft appellante onderzocht en heeft een FML opgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft, nadat hij nog informatie had verkregen uit de behandelende sector, de bevindingen van de verzekeringsarts onderschreven. Daarmee is een zorgvuldig medisch onderzoek ingesteld naar de klachten van appellante. De bezwaarverzekeringsarts hoefde haar niet aanvullend te onderzoeken. Evenmin is de Raad op grond van de gedingstukken tot het oordeel kunnen komen dat de verzekeringsartsen de beperkingen van appellante hebben onderschat.
5.3. Voor wat betreft de arbeidskundige component van het bestreden besluit kan de Raad zich geheel verenigen met hetgeen de rechtbank daarover heeft overwogen in de aangevallen uitspraak. Ook de Raad is van oordeel dat het Uwv de geschiktheid van appellante voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in voldoende mate heeft aangetoond. Voor wat de geografische spreiding van deze functies betreft verwijst de Raad naar hetgeen daarover door het Uwv in zijn verweerschrift in hoger beroep is opgemerkt. Daaruit blijkt dat de in geding zijnde functies in alle regio’s binnen Nederland voorkomen.
5.4. Het vorenstaande betekent dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door R.C. Stam. De beslissing is, in tegenwoordigheid van
J.M. Tason Avila als griffier, uitgesproken in het openbaar op 29 mei 2009.
(get.) R.C. Stam.
(get.) J.M. Tason Avila.
TM