[Appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 3 juli 2006, 05/3228 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 20 mei 2009
Namens appellant heeft mr. L.A. van Kan, advocaat te Hoorn, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de Raad heeft de deskundige R. Tonneijck, psychiater te Haarlem, appellant onderzocht en van verslag en advies gediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 februari 2009. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door E.M.C. Beijen.
1.1. Appellant heeft met ingang van 9 mei 1999 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) ontvangen naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Daarnaast heeft appellant een uitkering ingevolge de Werkloosheidswet ontvangen. Per 29 januari 2004 heeft appellant zich toegenomen arbeidsongeschikt gemeld met arm- en schouderklachten. De verzekeringsarts heeft appellant onderzocht en geconcludeerd dat de belastbaarheid ongewijzigd is. De verzekeringsarts heeft informatie van de behandelend psychiater Bissessur, cardioloog Hautvast en neuroloog Van Geel in de beoordeling betrokken. De psychiater heeft verklaard dat appellant lijdt aan een depressie, diffuse angst en een secundaire somatische stoornis. Volgens de psychiater geeft appellant aan dat hij in de war is, hetgeen zich uit in extreme gespannenheid van de spieren, onrust, opwinding, paniekerig gedrag, depressie en angst. De angst wordt versterkt door cardiale afwijkingen. De cardioloog heeft aangegeven dat weinig cardiale afwijkingen kunnen worden geobjectiveerd. De verzekeringsarts heeft overwogen dat sprake is van psychische klachten en hartklachten, maar dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is van toegenomen beperkingen dan wel een nieuwe medische situatie. Bij besluit van 3 augustus 2005 is geweigerd de WAO-uitkering per 29 januari 2004 te herzien. Tegen dit besluit heeft appellant bezwaar gemaakt.
1.2. De bezwaarverzekeringsarts heeft nader onderzoek gedaan en is tot de conclusie gekomen dat geen sprake is van toegenomen beperkingen. De bezwaarverzekeringsarts heeft zich gebaseerd op het eigen onderzoek van de verzekeringsarts, op zijn bevindingen bij de hoorzitting en op informatie van de behandelend sector. De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat er geen reden is aan te nemen dat de psychische beperkingen zijn toegenomen. Bij de eerdere beoordeling zijn forse beperkingen van psychische belastbaarheid aangenomen. De aard of intensiteit van de klachten is niet anders dan ten tijde van die beoordeling en het beleid van de behandelend psychiater is niet gewijzigd. Een subjectieve toename van de klachten is onvoldoende om toegenomen beperkingen aan te nemen. Bij besluit van 1 november 2005 is het bezwaar ongegrond verklaard.
2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep tegen het besluit van 1 november 2005 ongegrond verklaard. De rechtbank volgt de bezwaarverzekeringsarts in haar conclusie dat de medische beperkingen niet zijn toegenomen. Ze verwierp het standpunt van appellant dat nader contact met de psychiater had moeten worden opgenomen. Daarbij overwoog ze dat medische informatie in ruime mate aanwezig is en de informatie van de psychiater met name is gebaseerd op anamnese en niet is gebleken dat objectiveerbare afwijkingen ten grondslag liggen aan diens conclusie dat appellant tot zeer weinig in staat is.
3.1. Appellant handhaaft zijn standpunt dat zijn beperkingen per 29 januari 2004 zijn toegenomen. Volgens hem heeft de (bezwaar)verzekeringarts de informatie van de behandelend psychiater ten onrechte niet in zijn overwegingen betrokken. Appellant meent dat de rechtbank heeft miskend dat de psychiater zich niet slechts op een anamnese heeft gebaseerd, maar dat deze tevens de diagnose secondaire somatisatie heeft gesteld en eigenschappen van de persoonlijkheid, stressfactoren en een GAF-score van 40 heeft vermeld. Hierbij heeft appellant verwezen naar voorwaarden voor het stellen van deze diagnose.
3.2. Appellant heeft een rapport van klinisch psycholoog - psychotherapeut Nauta overgelegd. In het rapport is geconcludeerd dat appellant psychisch niet in staat is te werken, omdat hij zichzelf niet kan structureren, te chaotisch en angstig is. Communicatie en het uitvoeren van welke taak dan ook acht Nauta onmogelijk.
3.3. Het Uwv heeft zijn standpunt dat de beperkingen niet zijn toegenomen gehandhaafd. De bezwaarverzekeringsarts heeft aangegeven dat een wijziging van de GAF-score van 42 naar 40 niet leidt tot het aannemen van verminderde psychische belastbaarheid. Het Uwv heeft gesteld dat in het rapport van Nauta geen argumenten naar voren komen die wijzen op een toename van de klachten per 29 januari 2004.
3.4. De door de Raad ingeschakelde psychiater Tonneijck heeft geconcludeerd dat per
29 januari 2004 ten opzichte van de eerdere beoordeling op 10 september 2001 geen objectiveerbare toegenomen arbeidsbeperkingen kunnen worden geconstateerd bij appellant. Er zijn klachten van depressieve aard en paniekklachten zonder dat duidelijk sprake is van een depressieve stoornis dan wel een paniekstoornis. Volgens Tonneijck is de sprake van een aanpassingsstoornis met depressieve en angstige kenmerken naast een ongedifferentieerde somatoforme stoornis bij een GAF-score van 41 tot 60.
4.1. De Raad overweegt dat ingevolge zijn vaste jurisprudentie - waaronder zijn uitspraak van 12 juni 2007 (LJN BA7320) - het oordeel van een onafhankelijke door de bestuursrechter ingeschakelde deskundige in beginsel wordt gevolgd. De Raad ziet in dit geval geen aanleiding om van de conclusies van Tonneijck af te wijken.
4.2. Mede gelet op de bevindingen en conclusies van Tonneijck verwerpt de Raad de stelling van appellant dat de rechtbank ten onrechte aan diens informatie is voorbijgegaan. De (bezwaar)verzekeringarts heeft de gegevens van de behandelend psychiater in de beoordeling betrokken. Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat het onderzoek van de (bezwaar)verzekeringsarts zorgvuldig is geweest. Voorts heeft Tonneijck eveneens de informatie van de behandelend psychiater in zijn beoordeling meegewogen. Gelet daarop komt de Raad met de rechtbank tot de conclusie dat er geen aanleiding is per 29 januari 2004 bij appellant toegenomen beperkingen aanwezig te achten.
4.3. Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door T. Hoogenboom als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en F.J.L. Pennings als leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 20 mei 2009.