[Appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage van 18 juni 2007, 06/7514 (hierna: aangevallen uitspraak),
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 22 mei 2009
Namens appellante heeft mr. C.R.D. Kommer, advocaat te ’s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaats gevonden op 10 april 2009. Appellante is met voorafgaand bericht niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.W.G. Determan.
1.1. Appellante ontvangt al geruime tijd in verband met lichamelijke en psychische klachten een arbeidsongeschiktheidsuitkering, laatstelijk op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2. Bij besluit van 27 januari 2005 heeft het Uwv per 15 maart 2005 de WAO-uitkering van appellante ingetrokken. Bij besluit van 24 juni 2005 zijn de bezwaren van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit bij uitspraak van 20 april 2006 (05/5448) gegrond verklaard, het besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen.
1.3. Bij besluit van 7 augustus 2006 (het bestreden besluit) heeft het Uwv de bezwaren van appellante tegen de intrekking per 15 maart 2005 van haar WAO-uitkering wederom ongegrond verklaard. Aan de intrekking van de uitkering ligt ten grondslag dat appellante weer in staat wordt geacht om met haar mogelijkheden en beperkingen in voor haar geschikte gangbare functies een zodanig inkomen te verwerven, dat haar mate van arbeidsongeschiktheid is afgenomen naar minder dan 15%.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank kan zich blijkens de overwegingen van de aangevallen uitspraak verenigen met de medische en de arbeidskundige grondslag van het besluit.
3.1. Appellante heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en gesteld dat haar beperkingen door het Uwv zijn onderschat en dat zij niet in staat is de geduide functies uit te oefenen. In het bijzonder heeft zij aangevoerd dat zij in verband met haar straatvrees alleen haar werk zou kunnen bereiken met behulp van een vaste chauffeur, wat in de praktijk niet mogelijk zal blijken. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft zij in hoger beroep een verklaring overgelegd van een bedrijf in personenvervoer.
4. De Raad overweegt als volgt.
4.1. De brief van het Uwv d.d. 7 april 2009 met bijlage zal door de Raad niet bij zijn beoordeling worden betrokken, nu deze later dan 10 dagen voor de zitting aan de Raad en de gemachtigde van appellante is toegezonden en appellante niet ter zitting is verschenen, waarvan de gemachtigde de Raad en het Uwv reeds bij brief van 23 maart 2009 op de hoogte had gesteld.
4.2. Ten aanzien van de medische beoordeling door het Uwv onderschrijft de Raad hetgeen door de rechtbank in de aangevallen uitspraak hieromtrent is overwogen. De Raad ziet evenals de rechtbank geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het Uwv de beperkingen van appellante heeft onderschat. De bezwaarverzekeringsarts
G.A.C.G. Durlinger heeft appellante zelf onderzocht en heeft blijkens het rapport van 8 juni 2006 met de klachten van appellante rekening gehouden en bij de beoordeling de beschikbare informatie van de artsen die appellante hebben behandeld, betrokken. Tijdens het geding in hoger beroep is namens appellante nog nieuwe informatie overgelegd van de haar behandelende reumatoloog J.A.P.M. Ewals en van het psycho-medisch centrum Parnassia. Naar het oordeel van de Raad werpen deze brieven geen nieuw licht op de medische situatie van appellante ten tijde voor dit geding van belang, 15 maart 2005. Dit leidt tot de conclusie dat de beperkingen en mogelijkheden van appellante op juiste wijze zijn weergegeven in de functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 3 december 2004.
4.3. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit volgt de Raad ook de rechtbank in haar conclusie dat de belasting van de onder vijf SBC codes aan appellante geduide functies blijft binnen de in de genoemde FML vastgelegde belastbaarheid van appellante en dat afdoende is gemotiveerd dat eventuele twijfel bij sommige aspecten niet tot overschrijding van de belastbaarheid leidt.
4.4. De Raad deelt ook de visie van de rechtbank, dat de geselecteerde functies voldoen aan het in de FML opgenomen vereiste dat appellante voor het vervoer van, naar en tijdens het werk moet kunnen meerijden met een collega, dan wel met een taxi vervoerd kan worden mits er sprake is van een vaste chauffeur of een vaste vervanger. De bezwaararbeidsdeskundige P.J.G.A. Pols Paardekoper heeft in dit verband contact opgenomen met een taxicentrale, die heeft bevestigd dat aan dit vereiste van een vaste chauffeur dan wel vervanger voldaan kan worden. Dat een ander taxibedrijf aan appellante schriftelijk heeft medegedeeld dat dit niet gegarandeerd kan worden, nog daargelaten dat uit de betreffende verklaring alleen blijkt dat dat bij calamiteiten niet mogelijk is, kan hier niet aan afdoen, nu het er niet om gaat of alle taxibedrijven de vaste chauffeur kunnen garanderen.
5. Het vorenoverwogene leidt de Raad tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter, en R.C. Stam en A.T. de Kwaasteniet als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van A.L. de Gier als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 mei 2009.